3b1 tt fc vanaf week 4 Flashcards

(41 cards)

1
Q

conductief gehoorverlies

A

gehoorverlies omdat de geleiding van geluid niet goed gaat. kan tot 50-60 db

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afferent en efferent

A

afferent naar de hersenen toe en efferent van de hersenen af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

binnenste en buitenste haarcellen

A

binnenste zijn afferent en buitenste efferent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functie binnenste en buitenste haarcellen

A

aangezien de binnenste afferent zijn en dus aar de hersenen gaan zij die verantwoorlijk voor doorgeven van geluidssignalen aan de auditieve cortex

De buitenste haarcellen ontvangen signalen van de brein om het geluid te finetunen. daarnaast zorgen ze ook voor otoakoestische commissies. dat we zachte geluiden harder horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stereocilia van haarcellen: waar bevinden zij zich?

A

in de endolymfe en ze zijn verbonden via tip links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

helicotrema verbind welke 2 structuren?

A

scala vestibuli en scala tympani

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de middenoor reflex?

A

Bij een luid geluid treedt deze reactie op. IN beide oren trekken de spieren: m. stapedius en m. tensor tympani samen.

De spieren trekken samen om te voorkomen dat de luide geluiden het binnenoor bereiken ter berscherming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Via waar gaat de middenoorreflex

A

De middenoorreflex wordt ontvangen via de onderste olijfkern waar de reactie wordt verwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt geluidslokalisatie

A

Via faseverschillen en intensiteitsverschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is er betrokken bij horizontaal lokalisatie

A

Bij horizontale lokalisatie heb je beide de MSO en de LSO nodig. Je hebt verschil in fase en de verschil in intensiteit nodig om te lokaliseren horizontaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

en verticaal?

A

Bij verticaal heb je een oor nodig. De vorm van je buitenoor kan het verschil maken tussen de fasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werkt de detectie van laagfrequente faseverschillen

A

De MSO van beide oren ontvangen een EPSP van de nucleus cochl. ventralis. deze worden bij elkaar opgeteld. De LSO krijgt een EPSP alleen bij het ipsilaterale oor en IPSP contra oor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

En hoe werkt de detectie van hoogfrequente intensiteitsverschillen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen de laterale superiore olijfkernen

A

de LSO doet de hoogfrequente intensiteitsverschillen. Ook krijgt het Inhiberend van contralateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vertel de route van horen

A
  1. n. vestibulocochlearis
  2. nucleus cochlearis
  3. oliva superior
  4. via lemniscus lateralis naar nucleus lemniscus lateralis
  5. colliculus inferior
  6. corpus geniculatum mediale
  7. auditieve schors
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een choleastatoom en wat zijn klachten

A

ophoping van huidcellen en keratine in het middenoor.
Klachten zijn conductief en perceptief gehoorvlies, foetor van oor (stinkend oorloop), duizeligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is doel van choleastatoom chirurgie

A
  1. Alle ziekten radicaal verwijderen geen residu
  2. gehoor zo goed mogelijk houden
  3. voorkomen recidief choleastatoom
  4. hygienisch houden
18
Q

wat zijn complicaties choleastatoom?

A

N facialis uitval
meningitis
mastoiditis
labyrintitis

19
Q

definitie chronische otitis media

A

middenoorontsteking waarbij irreversibele schade is toegebracht

20
Q

noem paar afwijkingen die door chronische OM kunnen komen

A

Choleastatoom
trommelvlies perforatie of atrofie
verstoorde drukregulatie
botresorptie
osteomyelitis

21
Q

waar wordt de CI geplaatst

A

in de scala tympani

22
Q

ossale structuren in oor van lateraal naar mediaal

A

Malleus (hamer) -> incus (aambeeld) -> stapes (stijgbeugel)

23
Q

vaten rondom mastoid en os petrosum

A

sinus sigmoideum, a. carotis en bulbus jugulare

24
Q

welke 2 structuren worden verbonden door ductus reuniens

A

sacculus en scala media

25
regel om decibel te berekenen
bij elke verdubbeling van geluidsintensiteit komt er 3 dB bij
26
wat is de proef van Weber
Proef van Weber is een aangeslagen stemvork midden op het hoofd plaatsen en vragen waar ze het geluid van horen. Als ze perceptief gehoorverlies hebben horen ze geluid aan de niet aangedane zijde bij conductief gehoorverlies horen ze juist aan de aangedane zijde
27
De proef van Rinne
Stemvork in de lucht: hiermee test je de conductieve gehoor geleiding. Als de test positief is wil dat zeggen dat de pt goed hoort met lucht dus dat pleit tegen conductief gehoorverlies, perceptief kan nog wel. Bij rinne negatief: conductief gehoorverlies.
28
hoe werkt vestibulair
haarcellen buigen cation kanalen openen in haarpunt k en ca stromen cel in depolarisatie synaptische blaasjes versmelten met membraan neurotransmitter gaat naar afferent actiepotentiaal
29
waarom is het belangrijk dat de uiteinden van haarcellen in rust open transductiekanalen hebben
dit zorgt voor een baseline frquentie. heirdoor kan je de hoofdrichting in beide richtingen signaleren
30
Hoe werkt de push pull verhouding bij halvecirkelvormige kanalen
als je hoofd niet beweegt vuren beide baseline. Maar als je je hoofd naar recht beweegt vuren die van rechts meer en links minder. dit interpreteert je brein als hoofd naar rechts
31
Onthoud LARP en RALP (terugkomend op halvecirkelvormige)
Links anterieure recht posterieur recht anterieur links posterieur en beide horizontaal
32
twee soorten haarcellen in vestibulair systeem: type's type 1 en type 2. hoe kan je meten welke t is
door de regelmaat van de afferente actiepotentialen. type 1 irregulair en t2 regulair
33
waarom denken wij dat type 1 later is gekomen dan type 2
door de overgang van water naar land zijn de frequenties veranderd. type 1 kan beter hoge frequenties van bewegingen coderen
34
welke type heeft een lagere detectie drempel enw elke is gevoeliger
type 2 heeft lager en type 1 is gevoeliger
35
welke doen lineare versnellingen en welke doen rotatie?
otolieten doen lineare versnellingen dus zoals bij auto en halfcirkelvormige doen rotatie
36
de stereocilia kunnen 2 kanten op. richting de kinocilia en de kleinere stereocilia. wat gebeurd er bij beide
als de buiging naar de kinocilia is dan gebeurd er depolarisatie van haarcel door kalium influx. en als het de andere kant opgaat dat hyperpolarisatie
37
welke zenuw is in 90 procent van de gevallen aangedaan bij een neuritis vestibularis
n vestibularis superior
38
aantal weken na neuritis vestibularis kan er een andere vestibulaire aandoening komen..
bppd
39
bppd overzicht
lossligende kristallen van de otolieten in de halfcirkelvormige kanalen. presentatie met: duizeligheid met bewegingen 10 sec latentie tijd reversal uitputbaarheid
40
oscillopsie
beweging visueel bij bewegen hoofd
41