4 - Ademhaling Flashcards
(36 cards)
Celademhaling
uitwisseling van zuurstof met een cel
dit is nodig voor verbranding om de processen in de cel te kunnen uitvoeren = ookwel aerobe dissimilatie
Glucose + zuurstof =
Glucose + zuurstof > koolstofdioxide + water + energie
Verbrandingsproducten van celademhaling
koolstofdioxide en water
Diffusie
het verschijnsel waarbij moleculen van een vloeistof of een gas van een hoge naar een lage concentratie bewegen
Bij gaswisseling is er sprake van
Bij gaswisseling (uitwisseling zuurstof en koolstofdioxide) is er sprake van diffusie.
Er is minder zuurstof in de cel aanwezig dus wordt dit opgenomen uit de omringende lucht.
In de longen komt hetzelfde voor:
Ademhaling bij dieren kan middelsingeademde lucht bevat meer zuurstof dan in de bloedvaten en gaat door de longwand heen het bloed, de zuurstof diffundeert door de longwand
Ademhaling bij dieren kan middels
Huidademhaling
Tracheeën
Kieuwen
Longen
Huidademhaling: diffusie
door de huid rechtstreeks in het bloedvatenstelsel
voorwaarde van huidademhaling = huid moet dun en doorlaatbaar en vochtig zijn.
tevens moet huidoppervlakte groot genoeg zijn.
Komt voor bij regenwormen en ook bij amfibieën
Tracheeën
stelsel van buizen (tracheeën) bij insecten die via kleine openingen aan weerzijden van lichaam contact met omgeving maken.
Ze hebben veel vertakkingen en zo kan zuurstof middels diffusie direct bij de cellenkomen, er is dus geen bloedvatenstelselnodig
Kieuwen
er gaat zuurstofarm bloed naar de kieuwen toe
door diffusie komen opgeloste zuurstofmoleculen uit het water, via de mond langs de kieuwen en in de bloedsomloop.
Komt voor bij vissen maar ook bij amfibieën in larvale stadie
Longademhaling
Komt voor bij dieren die op het land leven zoals: reptielen, vogels, zoogdieren en volwassen stadia van amfibieën.
Bij een kikker zijn de longen twee eenvoudige zakvormige organen.
Bij grotere behoefte aan zuurstof al het ademhalingsoppervlak van de longen groter moeten zijn.
Bij dieren met grote zuurstofbehoefte zal het longoppervlak naar binnen geplooid zijn.
Longen van zoogdieren en vogels vertonen in vergelijking met reptielen een sterkere plooiing
Ademhalingsstelsel (longen & luchtwegen) van de mens
Functie =
zuurstof opnemen uit de ingeademde lucht en koolstofdioxide afgeven aan de lucht die uitgeademd wordt.
Weg die lucht aflegt:
- Neusholte
- Mondholte
- Keelholte
- Strottenhoofd
- Luchtpijp
- Hoofdbronchus
- Bronchiën en hun vertakkingen
- Longtrechtertjes & Longblaasjes
- Neusholte =
verdeeld door tussenshot in linker/rechterhelft
beide helften komen 3 uitstulpingen voor:
- Neusschelpen
- zijn bekleed met trilhaarepitheel om stofdeeltjes en bacteriën vast te houden
- verplaatsen naar keelholte om door te slikken
- Mondholte =
voorste deel gehemelte is hard, achterste deel is zacht.
Zachte gedeelte heeft aan twee kanten van de huig twee plooien (gehemeltebogen) daartussen liggen de beide keelamandelen(tonsillen).
Tijdens slikken sluit het strotklepje zich waardoor luchtpijp afgesloten wordt.
- Keelholte =
evenals mondholte komt ook de neusholte uit in de keelholte
keelholte komt weer uit op strottenhoofd als slokdarm > hier kruist de route van lucht dus die van het voedsel.
Om te voorkomen dat voedsel terechtkomt in strottenhoofd kan deze door strotklepje afgesloten worden en neusholte middels de huig/achterste zachte deel van het gehemelte
- Strottenhoofd =
na keelholte komt lucht in strottenhoofd
bevinden zich beide stembanden die door de uitstromende lucht trillingen maken (geluid).
Door stembanden langer/korter kunnen worden veranderd het geluid (hoog/laag) in pubertijd wordt strottenhoofd groter bij jongens > lagere stem
- Luchtpijp >
na passeren strottenhoofd komt lucht in luchtpijp
- Hoofdbronchus
Luchtpijp vertakt zich in twee hoofdbronchiën, voor elke long één
- Bronchiën en hun vertakkingen
Hoofdbronuchus vertakt zich binnen de long steeds fijner.
Buitenzijde van de luchtpijp en hoofdbronchiën met hun eerste vertakkingen zijn bekleed met hoefijzervormig kraakbeen, binnenbekleding met trilhaarepitheel
- Longtrechtertjes & Longblaasjes
in de longen vertakken de bronchiën zich verder en eindigen in longtrechtertjes (druiventrosvormige trechtertjes)
welke bestaan uit zeer kleine blaasjes (de longblaasjes) deze zijn door fijne bloedvaten omgeven
verder hebben longblaasjes een zeer dunne wand zodat zuurstof door diffusie gemakkelijk het bloed in kan
Ademhalingstelsel bestaat uit
bovenste en onderste luchtewegen:
Bovenste luchtwegen:
Neusholte, mondholte, keelholte, strottenhoofd
Onderste luchtwegen(in borstholte): luchtpijp, vertakkingen luchtpijp, longen, longblaasjes, longvlies
De longen zijn bekleed met een glad vlies:
binnenste borstvlies (longvlies)
de binnenzijde van borstkas is ook bekleed:
buitenste borstvlies
Pleuraholte
nauwe spleetvormige ruimte tussen buitenste borstvlies en het longvlies
is gevuld met geringe hoeveelheid vocht.
Tussen moleculen van deze vloeistoflaag en de moleculen van het borstvlies en longvlies bestaat een aantrekkingskracht (adhesie) hierdoor blijven het longvlies en borstvlies aan elkaar “plakken”
Ademhalingsbeweging
inademen (inhoud long wordt groter)
uitademen (inhoud wordt kleiner)