4. Cognitie en gezond ouder worden Flashcards

(27 cards)

1
Q

Cognitie

A

De vaardigheden om dingen te leren, zich dingen te herinneren en problemen op te lossen

2 soorten cognitie:
- stabiliteit: kennis door ervaringen (crystallized intelligence)
- achteruitgang: flexibiliteit van het (fluid intelligence) denken/vaardigheden om nieuwe problemen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stabiliteit versus achteruitgang (2)

A

Stabiliteit = crystallized intelligence
- gebaseerd op educationele training
- accumulatie van vroegere ervaringen
- verwerven van informatie en vaardigheden door middel van familiariteit met de taal, kennis en conventies in de cultuur
- deze delen van de intelligentie worden vaak gebruikt als <HOLD> metingen om het premorbide intellectuele functioneren in te schatten</HOLD>

Achteruitgang = fluid intelligence
- gebaseerd op ongeleerde denkprocessen
- de aangeboren vaardigheden om cognitieve operaties uit te voeren; integratie, analyse en synthese van nieuwe info
- huidige efficiëntie van de informatieverwerkingsprocessen
- functioneren van het zenuwstelsel en de sensorische structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

General Slowing (fluid intelligence)

A

Vertraagde synaptische communicatie:
- elke connectie tussen neuronen vraagt tijd; psychomotorische snelheid hangt met andere woorden af van het aantal connecties dat gemaakt wordt
- efficiënt denken veronderstelt het kleinste aantal connecties tussen de neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 soorten cognitie

A

Productmaat:
- het product van vroegere leerervaringen
- stabiliteit, crystallized intelligence

Procesmaat:
- huidige informatieverwerkingsprocessen
- achteruitgang, fluid intelligence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

WAIS: Wechsler Intelligence Scale (4)

A

Intelligentietest voor volwassenen

2 delen: performaal gedeelte en een verbaal gedeelte
- performaal gedeelte: onvolledige tekeningen, symbol-digit, blokpatronen, matrix redeneren, figuurleggen
- verbaal gedeelte: woordenschat, overeenkomsten, rekenen, digit-span, informatie en begrijpen

Crystallized intelligence: verbale schaal: woordenschat en informatie –> stabiel van 20-70

Fluid intelligence: performale schaal: blokpatronen en figuurleggen –> lineaire achteruitgang van eind 20, begin 30

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fluid en crystallized intelligence in het dagelijks leven (2)

A

Nadruk op achteruitgang = fluid intelligence

Crystallized of product-aspecten zijn echter ook heel belangrijk; dienen vaak ter compensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cognitie: oorzaken van achteruitgang (2)

A

Distale verklaringen: factoren uit het verleden

Proximale verklaringen: karakteristieken op het moment zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cognitieve achteruitgang: distale factoren (3)

A

Distaal: factoren uit het verleden

Cohortestudie, longitudinale studie, verschillende beroepscategorieën worden vergeleken
–> longitudinale studie is de beste methode om onderzoek te doen over achteruitgang
–> cohortestudie: verschillende generaties en elk blootgesteld aan andere vormen van educatie en cultuur worden op één moment getest –> probleem: moeilijk om uitspraken te doen over leeftijdsgebonden achteruitgang

Besluit: onderzoeken hebben nog niet kunnen aantonen op welke manier distale factoren (vroegere ervaringen) een invloed kunnen hebben op de huidige cognitieve prestaties
Dus: veel onderzoek naar proximale factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cognitieve achteruitgang: proximale factoren

A

Proximaal: factoren die op het moment van de assessment zelf werkzaam zijn:
- uitvoeringsstrategieën
- informatieverwerkingsaspecten
- globale cognitieve achteruitgang
- hulpbronnen of resources
- neurobiologische aspecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Proximale factoren: uitvoeringsstrategieën (2)

A

Strategie: de keuze uit verschillende benaderingen om een taak te volbrengen

Bij het ouder worden: gebruik van deficiënte strategieën:
- gebrek aan kennis van andere strategieën
- efficiënte strategieën kunnen niet meer uitgevoerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Proximale factoren: informatieverwerkingsaspecten (2)

A

Achteruitgang ter gevolge van problemen bij de fundamentele processen die noodzakelijk zijn bij het verwerken van informatie:
- encoderen, verwerken, terug ophalen van info

Onderzoek:
- bewuste retrieval: leeftijdsgevoelig
- onbewuste retrieval: minder leeftijdsgevoelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Proximale factoren: globale cognitieve achteruitgang

A

Onderzoek: geen globale cognitieve achteruitgang (niet bij pathologische veroudering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Proximale factoren: hulpbronnen of resources

A

HEEL BELANGRIJK

Met het ouder worden komen er problemen bij verschillende <bronnen> die nodig zijn bij het oplossen van problemen
--> aandacht, geheugen, informatieverwerkingssnelheid</bronnen>

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Proximale factoren: hulpbronnen aandacht (2)

A

Aandacht = de mogelijkheid om zich op een bepaalde gedeelte van de ervaringen te concentreren en tegelijk andere ervaringen te negeren
–> selectieve aandacht, verdeelde aandacht, volgehouden aandacht, vigilantie

Bij het ouder worden, treden er problemen met de aandacht op: oorzaak: inhibitory deficit hypothesis:
- met het ouder worden: reductie in de cognitieve bronnen die instaan voor het controleren en de inhibitie van de aandacht
- activatie: zoekproces starten: niet leeftijdsgevoelig
- inhibitie: negatief beïnvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Proximale factoren: hulpbronnen aandacht: priming taken

A

Leeftijdsverschillen:
- positieve priming: ouderen kunnen hiervan profiteren
- negatieve priming: ouderen ondervinden meer hinder van negatieve priming dan jongeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Proximale factoren: hulpbronnen geheugen

A

Geheugen: het verwerven, het opslaan en terug ophalen van informatie

3 componenten
- 1. Sensorisch geheugen
- 2. Korte termijngeheugen/werkgeheugen
- 3. Lange termijn geheugen

17
Q

Geheugen (4)

A

Sensorisch geheugen: iconisch, echoïsch, … –> minimaal effect van veroudering

KTG: onmiddellijk geheugen, werkgeheugen

Werkgeheugen: 3 componenten
- fonologische lus: geheugen voor gesproken taal
- visuospatieel kladblok: geheugen voor visuele en ruimtelijke beelden
- centrale executieve: controleert
- ouderen ondervinden meer problemen bij het werkgeheugen

LTG:
- episodisch geheugen: geheugen voor gebeurtenissen
- semantisch geheugen: kennis
- proceduraal geheugen: kennis om bepaalde handeling uit te voeren

18
Q

Effect ouderdom op werkgeheugen (3)

A

Speed deficit hypothese (Salthouse):
- problemen ter gevolge van vertraagde informatieverwerkingssnelheid (neuronenverlies, general slowing)
- limited time
- simultane mechanismen

Inhibitory deficit hypothese (Zacks et al.)
- ouderen zijn minder goed in het onderdrukken van irrelevante informatie (mental clutter)
- info die niet vereist is
- info die niet langer hoeft gebruikt te worden

–> hypothesen sluiten elkaar niet per se uit

19
Q

Effect ouderdom op LTG

A

Episodisch geheugen: ouderen minder snel en accuraat (reminiscentie bump)

Semantisch geheugen: gespaard en zelfs beter

Proceduraal geheugen: goedgeleerde motorische handelingen blijven gespaard, wel trager in het aanleren van nieuwe procedurale kennis

20
Q

Effect van het verouderen op het geheugen, samengevat (2)

A

Immuun voor negatieve effecten van het ouder worden:
- sensorisch geheugen
- semantisch geheugen
- impliciet geheugen

Wel problemen ten gevolge van het ouder worden
- werkgeheugen
- episodisch geheugen

21
Q

Proximale factoren: hulpbronnen informatieverwerkingssnelheid (3)

A

Ouderen vertonen een lagere speed of processing

Oorzaak: General slowing hypothesis:
- de stijging van de reactietijd bij ouderen is een reflectie van de algemene daling van de snelheid van informatieverwerking in het ouder wordende zenuwstelsel

Ouder worden:
- kleiner aantal neuronen
- vertraagde synaptische communicatie

22
Q

Proximale factoren: neurobiologische aspecten (2)

A

Neuro-anatomische veranderingen
- neuritique plaques
- neurofibrillary tangles
- neuronenverlies
- daling in volume en het gewicht van de hersenen

Neurochemische veranderingen
- acetylcholine (geheugen en leren)
- dopamine (aandacht)

23
Q

Implicaties voor het functioneren (2)

A

Leeftijdsgebonden achteruitgang dikwijls gerapporteerd bij bepaalde cognitieve testen:
- geheugen
- executieve functies
- aandacht

Verschillende factoren dragen bij tot cognitieve achteruitgang:
- leeftijd
- gemoedstoestand
- vermoeidheid
- medische toestand
- ! premorbide intelligentie

24
Q

Consequenties van het verminderd functioneren (4)

A

De consequenties van het verminderd cognitief functioneren kunnen geminimaliseerd worden door
- compensatie

Compensatiemechanismen gebeuren automatisch/onbewust

Grote plasticiteit van het cognitief systeem (neurotropic factors, cognitieve reserve)

Oefening!!

25
Cognitieve training
Multimodale cognitieve training: - combi mindfulness, cognitieve training, fysieke oefening, ...) - exergames - Ronnie Gardiner Methode
26
Wanneer is de cognitieve achteruitgang ernstig? (3)
Belangrijke achteruitgang op een korte periode Vergelijking met leeftijdsgenoten en met het premorbide functioneren Negatieve invloed op het dagelijkse leven
27
Met ouderen werken
Als men ouderen wil testen, moet men rekening houden met: - ouderen vaak minder bereid om tests te ondergaan - vele tests worden als weinig zinvol beschouwd - faalangst, onzekerheid - trager, voorzichtiger - vlugger vermoeid Praktische tips: - voorzie voldoende tijd - voorzie mogelijkheden tot inoefening - minder lange afname - rekening houden met sensorische problemen - testen afnemen in stimulusarme omgeving - positieve bekrachtiging geven - niet infantiliseren