4.1-4.8 (NE-FR) Flashcards
(219 cards)
1
Q
Ophangen
A
accrocher
2
Q
Zich vasthouden aan/zich vastklampen aan
A
s’accrocher à
3
Q
Toegeven
A
admettre
4
Q
Aannemen/goedkeuren
A
adopter
5
Q
Aanzetten
A
allumer
6
Q
Oplichten/gaan branden
A
s’allumer
7
Q
Een dier
A
un animal
8
Q
Het wit
A
le blanc
9
Q
Het blauw
A
le bleu
10
Q
Een blauwe plek
A
un bleu
11
Q
Een beurs
A
une bourse
12
Q
Een honderdtal
A
une centaine
13
Q
Een verandering
A
un changement
14
Q
Plakken/kleven
A
coller
15
Q
Bestellen/bevelen
A
commander
16
Q
Een gesprek
A
une conversation
17
Q
Een stroom
A
un courant
18
Q
Lastigvallen
A
déranger
19
Q
Een jeugd
A
une enfance
20
Q
Een wedstrijd/een proef
A
une épreuve
21
Q
Ervaren
A
éprouver
22
Q
Een verdieping
A
un etage
23
Q
Een ster
A
une étoile
24
Q
Eisen
A
exiger
25
Finaal/uiteindelijk
final
26
Leveren/bevoorraden
fournir
27
Weglopen/ontvluchten
fuir
28
Een kind (2)
un gamin / un(e) gosse
29
Een ijsje
une glace
30
Het ijs
la glace
31
Een grootvader
un grand-père
32
Idioot
idiot
33
Aandringen (op)
insister (sur)
34
Nutteloos/onnodig
inutile
35
Vrijlaten/vrijmaken
libérer
36
Zich vrijmaken
se libérer
37
Een strijd
une lutte
38
Een duizendtal
un millier
39
Een berg
une montagne
40
Een proces
un procès
41
Vijftien
quinze
42
Herstarten/opnieuw beginnen
recommencer
43
Echt
réel
44
Bedanken
remercier
45
Boeken/reserveren
réserver
46
Voelen
ressentir
47
Een wraakneming/een herkansing
une revanche
48
Duister
sombre
49
Verdragen
supporter
50
De grootte
la taille
51
Een eenheid
une unité
52
Een fabriek
une usine
53
Een kledingstuk
un vêtement
54
Leeg
vide
55
Een toegang (tot)
un accès (à)
56
Afmaken
achever
57
Eindigen
s’achever
58
Nu/op dit ogenblik
actuellement
59
Helpen
assister
60
Bijwonen
assister à
61
Grijpen/vangen
attraper
62
Een laan
une avenue
63
Een daling/een afname
une baisse
64
Een kassa/een kist
une caisse
65
Een hoofdstad
une capitale
66
Een stoel
une chaise
67
Een last
une charge
68
Een winkel
un commence
69
Een concert
un concert
70
Overeenkomen
convenir
71
Een neef
un cousin
72
De buitenkant
le dehors
73
Een lunch
un déjeuner
74
Een tekening
un dessin
75
Een tiental
une dizaine
76
Uit elkaar spatten
éclater
77
Doen/uitvoeren
effectuer
78
Uitstekend/uitmuntend
excellent
79
Een tentoonstelling
une exposition
80
Laag/zwak
faible
81
Een gunst
une faveur
82
Trots
fier
83
Een grootmoeder
une grand-mère
84
Grijs
gris
85
Een kruid /het gras
une herbe
86
Reusachtig/enorm
immense
87
Tussenbeide komen
intervenir
88
Een kilometer
un kilomètre
89
Een merk
une marque
90
Een model
un modèle
91
Opmerken/noteren
noter
92
Geen/waardeloos/ongeldig
nul
93
Bijzonder/specifiek
particulier
94
Persoonlijk
personnel
95
Een druk
une pression
96
Een lening
un prêt
97
Opbrengen/terugbrengen/melden
rapporter
98
Een hervatting
une reprise
99
Betekenen
signifier
100
De slaap /de nachtrust
le sommeil
101
Ondergaan
subir
102
Een televisie
une télé(vision)
103
Een doek
une toile
104
Een drie
un trois
105
De leegte
le vide
106
Levendig
vif
107
Een adres
une adresse
108
Een verjaardag
un anniversaire
109
Een aanval
une attaque
110
Een houding
une attitude
111
Een veldslag/een gevecht
une bataille
112
Een gebouw
un bâtiment
113
Een kapitaal
un capital
114
De warmte/de hitte
la chaleur
115
Een kolonel
un colonel
116
Plegen
commettre
117
Een gevolg
une conséquence
118
De nek/de hals
le cou
119
De moed
le courage
120
De groei/de stijging
la croissance
121
Bestemmen voor
destiner à
122
Opzetten/opstellen
dresser
123
Oprijzen/opstaan
se dresser
124
Een schrijver
un écrivain
125
Een onderzoek/een examen
un examen
126
Een festival
un festival
127
Het geloof
la foi
128
Een horizon
un horizon
129
Een interieur
un intérieur
130
Uitvinden
inventer
131
Uitgevonden worden
s’inventer
132
Alleen maar
ne … justement que
133
Een ongeluk
un malheur
134
De tegenspoed
la malheur
135
Een moord
un meurtre
136
Een onderhandeling
une négociation
137
Voeden/voederen/onderhouden
nourrir
138
Zich voeden
se nourrir de
139
Perfect
parfaitement
140
Een partner
un(e) partenaire
141
In het bijzonder
particulièrement
142
Een strand
une plage
143
Een haven
un port
144
Een mogelijkheid
une possibilité
145
Precies
précis
146
Het vastpakken
la prise
147
Een stopcontact
une prise
148
Opgeven/afzien van
renoncer à
149
Een voorraad
une réserve
150
De terughoudendheid
la réserve
151
Het respect
le respect
152
Koninklijk
Royal
153
Een lot
un sort
154
Een zorg
un souci
155
Opheffen/opwekken/aankaarten
soulever
156
In opstand komen tegen/opkomen tegen
se soulever contre
157
Volgend
suivant
158
Technisch
technique
159
Een dak
un toit
160
Een golf
une vague
161
Het groen
le vert
162
De snelheid
la vitesse
163
Een buurman
un voisin
164
Een bureau/een agentschap
une agence
165
Een analyse
une analyse
166
Toepassen
appliquer
167
Gelden voor/toegepast worden op
s’appliquer à
168
De achterkant/de achterspeler
l’arrière
169
Vastbinden/vastmaken
attacher
170
Gehecht raken aan
s’attacher à
171
Doen strijden/stijgen
augmenter
172
Anders
autrement
173
Voordeel halen uit
bénéficier de
174
Goed
bien
175
Een karakter
un caractère
176
Veroorzaken
causer
177
Afstaan/bezwijken voor
céder (à)
178
Het vlees/het vruchtvlees
la chair
179
Een hoed
un chapeau
180
Een commandant
un commandant
181
Bewaren/behouden
conserver
182
Bewaard worden
se conserver
183
Controleren
contrôler
184
Aangeven/aanklagen
dénoncer
185
Tekenen
dessiner
186
Een verdeling/een deling
une division
187
Een document
un document
188
Recht
droit
189
Aan de kant schuiven/verwerpen
écarter
190
Aan de kant gaan
s’écarter
191
Verpletteren
écraser
192
Neerstorten
s’écraser
193
Overwegen/beschouwen
envisager
194
Studeren/bestuderen
étudier
195
Een uitdrukking
une expression
196
Verschijnen op
figurer à/sur
197
Een grens
une frontière
198
Een industrie
une industrie
199
Interessant
intéressant
200
De wang
la joue
201
Joods
juif
202
Een link
un lien
203
Een burgemeester
un(e) maire
204
Een mening
une opinion
205
Een verlies
une perte
206
Beklagen
plaindre
207
Klagen over
se plaindre de
208
Duiken (in)
plonger (dans)
209
Een vis
un poisson
210
Populair
populaire
211
Een gevangene
un prisonnier
212
Professioneel
professionnel
213
Een eigenaar/een eigenares
un(e) propriétaire
214
Het vermogen/de kracht
la puissance
215
Een vertegenwoordiger
un représentant
216
Een heilige
un saint
217
De wetenschap
la science
218
Bewaken/in de gaten houden
surveiller
219
Een hoop
un tas
