4.3 Nederland in 1848 Flashcards
(7 cards)
1
Q
constitutionele monarchie
A
Een koninkrijk met een grondwet.
2
Q
conservatief
A
Iemand die alles zoveel mogelijk bij het oude wil laten; in de 19e eeuw zagen conservatieven niets in ideeën over meer inspraak en vrijheid.
3
Q
liberaal
A
Aanhangers van het liberalisme
4
Q
liberalisme
A
Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers.
5
Q
overheid
A
Het hoogste bestuurlijke gezag in de staat (of in een provincie of gemeente)
6
Q
censuskiesrecht
A
Beperkt kiesrecht dat alleen geldt voor mensen die een bepaalde hoeveelheid belasting betalen.
7
Q
parlementaire demoncratie
A
Een democratie waarin niet de koning, maar een gekozen parlement de hoogste macht heeft.