Oncolologie patient Flashcards

1
Q

Er zijn verschillende beweeginterventies opgesteld door het KNGF. Noem de einddoelsstellingen van deze beweginginterventies.

A

Mensen met een chronische aandoening hebben een actieve leefstijl die voldoet aan de Nederlandse Norm Gezondbewegen en kunnen deze norm handhaven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de doelen voor de beweeginterventies bij een oncologie patient.

A

Er wordt waar mogelijk naar de norm gezondbewegen gestreefd en deze moet behouden worden. Het instand houden van een actieve leefstijl. Het verhogen van de fysieke activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hypothese: Er is een positieve samenhang tussen het inspanningsvermogen en de spierfunctie van een behandelde oncologie patient en zorgconsumptie, morbiditeit en zorgconsumptie. Aannemen of verwerpen

A

Verwerpen, deze relatie is door onderzoek aangetoond als een negatieve samenhang. Hoe hoger het inspanningsvermogen en spierkracht hoe lager de morbiditeit, mortaliteit en zorgconsumptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Er is een beslisalgoritme voor oncologische zorg opgesteld door de VIKC(ver. voor integrale kankercentra). Dit algoritme deelt de interventie voor revalidatiezorg in drie groepen in. Noem deze drie groepen.

A

Interventies voor enkelvoudige(fysieke) problematiek. Interventies voor meervoudige problematiek.
Intervernties voor complexe problematiek. De fysiotherapeut richt zich vooral op de eerste groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf de definitie die de richtlijn KNGF aanhoud voor een kankersurvivor.

A

Mensen die de initiele, in opzet curatieve behandeling voor kanker recent of in het verleden hebben voldtooid en bij wie geen sprake is van klinische detecbare ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de definitie van een beweegprogramma oncologie.

A

Het beweegprogramma oncologie is een monodisciplinair, fysiotherapeutisch begeleid trainingsprogramma dat in groepsverband wordt aangeboden aan in opzet curatief behandelde kankersurvivors met enkelvoudige problematiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf welke mensen geindiceerd zijn voor een beweegprogramma oncologie.

A

In opzet curatief behandelde kankersurvivors(mensen die momenteel geen detecbare ziekte hebben) met enkelvoudige problematiek.
Daarnaast kan het ook gaan om mensen met meervoudige en complexe problematiek die al door andere disciplines behandeld zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Er zijn een paar determinanten bij kankersurvivors die bepalen of een individueel fysiotherapeutsich programma geindiceerd is. Noem deze determinanten.

A

Neurologische uitval
Een survivor die niet het vereiste inspanningsniveau heeft voor een beweegprogramma in een groep.
Mensen met lymfe oedeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De fysiotherapeut heeft als doel een verhoogd inspanningsniveau en een verhoogde spierkracht bij de patient te bereiken. Er is nog een belangrijke behandelbare grootheid. Noem deze.

A

Bij inspanningsvermogen en spierkracht praten we over stoornisnivea wat dan de activiteiten en de participatie moet verbeteren. Echter wanneer er in de persoonlijke factoren een onvoldoende motivatie of selfefficacy is zal de therapeut ook in willen steken op GEDRAGSVERANDERING.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een patient komt via DTF bij jou met de vraag voor een beweegprogramma als nabehandeling van zijn kankerbehandeling. Noem de onderzoeksinterventies die je toepast om een oordeel te vellen of de patient niet doorverwezen naar de arts.

A
Gesprek en lastmeter
CES D Score4
PSK > 4 op minimaal 1 item
NNGB wordt niet gehaald.
Toch blijft het verstandig bij deze mensen de HA te contacten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De classificatie van kanker, beschrijf hoe de benaming van een kanker ontstaat.

A

Een kanker wordt benoemd naar het orgaan waarin het ontstaan is. Borstkanker is onstaan in de borst, al kunnen er uitzaaiingen zijn in het skelet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Je krijgt een oncologie patient die geclasseerd is middels de TNM classificatie. De patient heeft de volgende classificatie Borst4N0(borst, vier, letter N, cijfer nul). Beschrijf wat deze classificatie betekent.

A

De T wordt beschreven door borsttumor, de 4 betekent ernstig de N van Node betekent dat het uitgezaait is naar de lymfeklier en de nul betekent dat het nog niet onderzocht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er is een correlatie tussen twee specifieke risicofactoren op kanker, die middels een preventieprogramma beinvloed zouden kunnen worden. Noem deze twee factoren.

A

Onvoldoende lichaamsbeweging en BMI. Borstkanker: vrouwen die regelmatig bewegen hebben een 20 tot 40% risicoverlaging tov vrouwen die niet bewegen.
BMI van > 25 bij vrouwen verhoogd de kans op borstkanker met 30 tot 50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 4 algemene groepen van medische behandeling bij oncologie patienten.

A

Chirurgie, Radiologie, Chemotherapie, Antihormonale therapie, behandeling met nonoklonale antilichamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chirurgie kan gevolgen hebben voor jouw nabehandeling. Noem vijf gevolgen van chirurgie die gevolgen hebben voor de beweeginterventie.

A

Zenuwletsel (motorische uitval, sensibele uitval), littekenweefsel(bewegingsbeperking), amputatie, omleggen verwijderen spieren(andere functie, minder spierkracht), verminderde longcapaciteit(immers een deel van de long is weg, dit kan leiden tot hartfalen), verminderde ademexcursie door beschadiging thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij radiotherapie maakt gebruik van het beschadigen van een cel. De gezonde cellen herstellen weer. Toch zijn er bij gezond weefsel weefsels die gevoeliger zijn voor straling. Deze weefsels veroorzaken als eerste bijwerkingen. Noem twee weefsels met bijwerkingen die op korte termijn na de therapie ontstaan.

A

Slijmvlies, mucositis(is ontsteking van het slijmvlies rond de mond, long of darm)
Huid, zich uitend in roodheid en gevoeligheid.
Deze reacties zijn vaak reversibel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ook op langzaam delend weefsel kan radiotherapie effect hebben. Noem 5 verschijnselen die op lange termijn als bijwerking optreden.

A

Stralingsfibrose, teleangiectasieen(vaatveranderingen), atrofie van spieren, droge mond,atrofie van spieren en bindweefsel, oedeem, neurogene schade

18
Q

Bij chemotherapie kunnen er ook bijwerkingen ontstaan. Noem drie bijwerkingen die van invloed kunnen zijn op de beweeginterventie.

A

cardiomyopathie(schade aan het hart), Verlaagd hemoglobine gehalte(minder zuurstof transport).
Neuropathieen soms leidend tot krachtsverlies. Veranderde lichaamssamenstelling(meer vet)

19
Q

Antihormonale therapie leidt ook tot bijwerkingen.

Noem twee bijwerkingen van antihormonale therapie.

A

Osteoporose, lichaamstelling verandering(meer vet), gewichtstoename, krachtafname(beinvloeding van testosteron bv)

20
Q

Benoem waar de letters CRF voor staan.

A

Cancer related fatigue, kankergerelateerde vermoeidheid.

21
Q

Bij hoeveel procent van de kankerpatienten ervaren CRF.

A

70-100% met vaak tot 4 jaar spontaan herstel maar bij bij 20 tot 40% van de mensen blijft het bestaan.

22
Q

Noem vier oorzaken die CRG zouden kunnen veroorzaken.

A

Het is multifactorieel bepaald door: Er is een relatie met de complexiteit en de duur van de behandeling, afname van de fysieke functie door behandeling, fysieke functie verlaging instand gehouden door inactiviteit,pijn, emotionele distress, verstoord slaappatroon, anemie, voedingstoesstand.

23
Q

In de beweeginterventie wordt omschreven wat de beste fysiotherapeutische interventie is bij vermoeidheid.
Beschrijf deze fysiotherapeutische interventie tav CRF.

A

Aerobe training met een matige intensiteit die gradueel opbouwd in combinatie met progressieve weerstandstraining.

24
Q

Beschrijf de trainingsaanpak bij de aanwezigheid van lymfe oedeem.

A

Begin met de laagste stap op de trainingsapparatuur en bouw dit op tot er na 5 weken getraind wordt met 3 sets van 10 herhalingen(wanneer er na 2 behandelingen geen toename van het oedeem was mag je verhogen). Totaal 39 weken.

25
Q

Kankersurvivors bewegen minder dan andere mensen. Dit beweeggedrag is mulifactorieel bepaald. Noem drie negatief beinvloedende factoren.

A

Leeftijd, opleidingsniveau, plaats van de primaire tumor, ondergane behandeling en psychologische gedragsmatige factoren(overtuigingen en selfefficacy)

26
Q

Noem drie positief factoren bij kankersurvivors die beweeggedrag positief kunnen beinvloeden.

A

Positeve attidtude, subjectieve norm ten gunste van bewegen(wat denken anderen wat goed is) en een hoge ervaren selfefficacy.

27
Q

Stelling regelmatige lichaamsbeweging bij kankersurvivors hangt positief samen met de kwaliteit van leven. Juist of onjuist

A

Juist natuurlijk, maar wel erg belangrijk voor onze interventies.

28
Q

Noem vier effecten van inspanninstraining bij kankersurvivors.

A
Verlaagde hartfrequentie
Toename VO2 max
Toename bloedvolume en hemoglobine gehalte
Toename ademminuutvolume
Toename spierkracht
Toename botdichtheid.
29
Q

Wanneer op de CES-D Center of epdimeiology depression vragenlijst meer als 16 gescoord wordt, wordt de persoon niet toetgelaten tot het beweegprogramma. Verklaar waarom dit zo is.

A

Wanneer de pt meer als 16 punten scoort op deze vragenlijst kan er sprake zijn van emotionele problemen. Het gaat dan niet meer om enkelvoudige problematiek en is er geen directe indicatie voor een beweeginterventie.

30
Q

Een patient heeft de volgende uitslagen:

CES-D score

A

De voorwaarden voor een interventie zijn VAS>40 mm, 1 keer PSK> 40 mm, CES D onder de 16 en de pt moet niet voldoen aan de NNGB en dat klopt voor deze patient.

31
Q

Een patient met de volgende uitslagen CES D score 10, VAS vermoeidheid 35 mm, PSK fietsen 30 mm, wandelen 20 mm, Hij wandelt 5 keer 30 minuten per week.
Wat doen we met deze patient en waarom.

A

Naar een sportclub sturen want de meetinstrumenten scoren zo dat er geen indicatie is voor een beweeginterventie.

32
Q

Op welk percentage van de VO2 max moet de pt trainen om een trainingseffect te bewerkstelligen

A

50-60% van de VO2 max

33
Q

Pt 65 jaar, HLS rust, 65. Jij wil trainen op 60% van de VO2 max, wat is jouw trainingshartslag.

A

119 sl/min.

34
Q

Welke vragen zou je in de intake stellen, wannneer de patient klaagt over vermoeidheid na het herstel van een borstkankeroperatie. (VAS meer dan 40 mm)

A

Je wil de factoren weten die invloed hebben op vermoeidheid.
Hoe heeft u behandeling eruit gezien en hoelang heeft die geduurd.(complexiteit van de behandeling). Hoeveel beweegt u op dit moment en hoe was dit een maand geleden(gaat iemand meer bewegen en of beweegt iemand) Is u HB de laatste tijd gemeten (hemoglobine). Hoe eet u, hoe slaapt u ed.

35
Q

In de theorie van geplandgedrag worden drie items aangegeven t.a.v. gedragsverandering. De letters ASE geven dit aan. Waar staan de letters ASE voor.

A

Attitude
Sociale norm
Efficacy Self

36
Q

De theorie van gepland gedrag is een van de modellen die je in de PAS toets kan inzetten om gedragsverandering te bewerkstelligen. Benoem twee handelingen die je kunt doen om de A te veranderen.

A

Corrigeren van foute veronderstellingen (zoals de veronderstelling dat je meer pijn krijgt door meer te bewegen).

  1. Versterken van bestaande veronderstellingen van voor- en na-delen van bewegen (bijvoorbeeld: door te bespreken dat meerbewegen niet alleen kan zorgen voor gewichtsverlies, maar datmeer bewegen ook een goed gevoel geeft op het moment dat je weer zelf dingen kunt doen die voordien niet lukten).
  2. Beïnvloeden van de mate waarin nadelen als nadeel en voordelen als voordeel worden beschouwd (bijvoorbeeld: beginnen met meer bewegen is in het begin misschien niet altijdleuk, maar achteraf krijg je er een goed gevoel van).
  3. Verstrekken van nieuwe informatie over voor- en nadelen vanbewegen (bijvoorbeeld: meer bewegen om af te vallen is nietalleen gunstig voor het verminderen van knieklachten, maarook ter preventie van andere aandoeningen). VERSTANDIG OOK DE ANDERE LETTERS TE BESTUDEREN(STANDAARD BEW INTERVENTIE)
37
Q

Verklaar waarom het model van geplande verandering zinvol kan zijn bij oncologische patienten.

A

Het blijkt dat oncologie pt minder bewegen dan andere vooral gezonde mensen. Het blijkt ook dat psychosociale factoren en selfefficacy hier vaak aan te grondslag liggen. Het is verstandig voor de gedragsverandering bewust, procesmatig en doelgericht een model in te zetten.

38
Q

Het positieve effect van bewegen op de glucose- en vetstofwisseling blijkt met name gerelateerd aan het totale energieverbruik tijdensinspanning. Het energieverbruik kan worden geschat door de totale inspanningsduur te vermenigvuldigen met de
inspanningsintensiteit,uitgedrukt in metabole equivalenten (MET). Beschrijf wat 1 met is.

A

1 MET is de hoeveelheid energie die wordt gebruikt in rust (circa 3,5 ml O2/kg/min). Laag-intensieve inspanning wordt gedefinieerd als inspanning waarbij het energieverbruik varieert van 1 tot 3 MET’s. Bij matig-intensieve inspanning varieert het energieverbruik van 3 tot6 MET’s. Hoog-intensieve inspanning is inspanning boven de 6 MET’s.

39
Q

Hoeveel met gebruikt iemand van 70 kg die een uur fietst of 50 watt

A

Het energieverbruik in kcal/min is gelijk aan: MET × 3,5 (constante) × lichaamsgewicht (kg) / 200 (constante)
dus 60 min x 3 MET x 3,5 x 70/200

40
Q

Een copd patient en een kankersurvivor na een partiele longextirpatie geven beiden aan dat ze een veminderde QOL hebben. Deze verminderde QOL heeft te maken met kortademigheid. Wat zijn de overeenkomsten tussen deze twee patienten. DENK GOED na over deze vraag.

A

Bij copd kan bijvoorbeeld de diffusiecapaciteit verminderd zijn door bv emfyseem. Door het weghalen van een deel van de long neemt ook het diffussieoppervlak af. Na een longoperatie is de functie van het diafragma vaak verminderd, dit zie je ook bij een hyperinflatie stand van de thorax bij COPD

41
Q

Noem voor een COPD pt en een kankersurvivor de belangrijkse beinvloedbare indicatoren voor de fysiotherapeut.

A

Copd, kortademigheid, obstructie, verminderde algemeen uithoudingsvermogen, verminderde perifere spierkracht, verminderde ademhalings spierkracht. Kankersurvivor, spierkracht, vermoeidheid, algemeen uithoudingsvermogen en bewegingsgedrag.