5. Democratisering en natievorming Flashcards
(9 cards)
algemeen meervoudig stemrecht
stemrecht dat inhield dat bepaalde categorieën twee of meer stemmen kregen. Gezinshoofden die gehuwd waren en een woning in hun bezit hadden, eigenaars van onroerende goederen, houders van een spaarboekje en houders van een diploma hoger onderwijs kregen één of twee extra stemmen. Die extra stemmen kwamen vooral ten goede aan de bezittende klasse, mensen die eigendom hadden en de massa’s bezitlozen als een bedreiging voor hun positie zagen.
algemeen enkelvoudig stemrecht
één man één stem (ongeacht inkomen of diploma). In gevoerd in 1919 voor mannen! Vrouwen krijgen pas stemrecht in 1948
evenredige vertegenwoordigers
een kiessysteem waarbij het percentage behaalde zetels bij goede benadering evenredig is met het percentage behaalde stemmen. Een partij die 20% van de stemmen haalt, heeft in een systeem met evenredige vertegenwoordiging dus recht op (ongeveer) 20% van de zetels
meerderheidsstelsel
een kiesstelsel waarbij een partij in een gebied (kiesarrondissement) een meerderheid moet behalen om alle zetels te veroveren. De partij die de grootste is in een kiesarrondissement, krijgt dan alle zetels.
massapartijen
politieke partijen die een massa, een grote groep in de bevolking op de been brengen.
middelpuntzoekend nationalisme
verschillende staten komen samen en vormen één land bv Duitsland na Congres van Wenen
middelpuntsvliedend nationalisme
verschillende volkeren leven in een staat en willen elk hun eigen onafhankelijke staat, de staat wordt verdeeld
dubbelmonarchie
Een dubbelmonarchie ontstaat wanneer twee afzonderlijke koninkrijken die door dezelfde monarch worden geregeerd hetzelfde buitenlands beleid volgen, een douane-unie vormen en een gezamenlijke krijgsmacht hebben, maar verder autonoom van elkaar functioneren. De term wordt meestal gebruikt om te verwijzen naar Oostenrijk-Hongarije, een dubbelmonarchie die bestond van 1867 tot 1918
vielvölkerstaat
staat die bestaat uit veel volkeren