5 words a day Flashcards

(139 cards)

1
Q

Organize time well

A

Tijd goed indelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

What is the cause of this woman’s death?

A

Waaraan is deze vrouw gestorven?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

The attack

A

De aanval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

If you leave it like this…

A

Als je het laat lopen…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

great grandparents

A

Overgrootouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

The only disadvantage

A

Het enige nadeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Focus on

A

Zich richten op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

The celebrity

A

De beroemdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hide

A

Verbergen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

belong to

A

Bijhoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Does not matter, that’s okay, never mind

A

(Dat) Geeft niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

The midnight

A

De middernacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Time of day, point of time

A

Het tijdstip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

The referral

A

De doorverwijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bully

Spoil

A

Pesten
Verpesten
(Relatie, vakantie, sollicitatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Underestimate

A

Onderschatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Yesterday

A

Gister

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

The recovery

A

Het herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

To comfort

A

Gerust stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

The genre

A

Het genre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

The ship

Ships

A

Het schip

Schepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Similar

Similar situations

A

Soortgelijk

Dezelfde soort situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

The flooding

2

A

De overstroming

De wateroverlast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

As If

A

Alsof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
The weapon
Het wapen
26
Elections
Verkiezingen
27
You are right
Je hebt gelijk
28
Chop trees
Bomen kappen
29
I need it
Ik heb er behoefte aan
30
Impressive
Indrukwekkend
31
The robbery
De overval
32
Revise
Herzien
33
The exercise
De opdracht | De oefening
34
Just like you | Just like the one you have
Net als jij | Net als van jou
35
Commit crime
Misdaad plegen
36
Moving
Ontroerend
37
Original
Oorspronkelijk
38
She falls in love with bad guys
Ze valt op slechte mannen
39
The kitchen counter
Het aanrecht
40
In the meantime
Inmiddels (n - silent)
41
The Dog breed
Het hondenras
42
in advance
van te voren
43
To appear / emerge
Te voorschijn komen
44
The hill
De heuvel
45
We have a lot in common
We hebben veel gemeen
46
Contrary to
In strijd met
47
Research | Inform
Informeren naar /uitzoeken Informeren over
48
Preposition Them Voor them
Voor hen
49
In the wild
In het wild
50
The lid
De deksel
51
Maintain house / garden
Huis/ tuin bijhouden
52
Favourite (n) | Favourite (ad)
Lieveling | Lievelings
53
Avoid | I have avoided the rain
Ontkomen aan Ik ben aan de regen ontkomen
54
To beg | Beggar
``` Bedelen Bedelaar(s) ```
55
What are you doing? What are you committed to?
Waar ben je mee bezig? Waar zet jij je voor in?
56
Admit to
Toegeven aan
57
Consider other options
Andere opties overwegen
58
Divide in pieces Divide in general
Verdelen Delen
59
Define borders
Grenzen stellen
60
Fall because of the wind
Door de wind vallen
61
To be excited about Look forward to (Pos and neg)
Zich verheugen op Uitkijken naar
62
Burn 2 Intimidating To smear cream
``` De brandwond De verbranding Intimiderend Crème op te doen Smeren ```
63
To miss something (attention)
Ontbreken (aandacht)
64
To increase / raise profit / voice
Winst / stem verheffen
65
To divide tasks
De taken verdelen
66
Corporate party
Het personeelsuitje
67
Shelter
Asielen | Het asiel
68
Homeless ppl
Daklozen | De dakloze
69
Мимо/за окнами
Lands de ramen
70
Take left/right Refuse the offer Accept the offer
Afslaan Afslaan het bod Aannemen het bod
71
Economical
Zuinig
72
Assemble
In mekaar zetten
73
To like | To give birth
Zich bevallen Bevallen
74
Principles | The principle
Principes Het principe
75
At midnight
Op middernacht Tijdens / na middernacht
76
Recent | Urgent
RecEnt | UrgEnt
77
Did you succeed? | Where did you fail?
Ben je geslaagd? | Waar ben je op gezakt?
78
I don’t agree with it Do you agree with me? Do you agree with?
Ik ben het er niet mee eens Ben je het met mij eens? Ben je het eens met?
79
Afford
Zich veroorloven
80
I haven’t had time for it | I don’t have time for my work
Ik ben er niet aan toegekomen | Ik kom niet aan mijn werk toe
81
I wouldn’t overreact 2
Ik zou er niet overdreven op reageren | Ik zou niet sterk reageren
82
My wishes do not match with the wishes of my boss
Mij wensen stemmen niet met die van mijn baas overeen
83
I count on you I’m not good with numbers
Ik reken op jou Niet goed met cijfers
84
Equally (divided) Similar 2
Gelijkmatig (verdeeld) Gelijkwaardig / vergelijkbaar
85
60 square meters
60 vierkante meter
86
Ready for / need I need vacation
Toe zijn aan Ik ben toe aan vakantie
87
He was on my left side 2
Hij was links van mij Aan mijn linkerkant
88
it doesn't happen by itself
Het gaat niet vanzelf
89
Around me
Om me heen
90
Consider something as 3
Opvatten Beschouwen Iets zien als
91
``` Move up Stay in the same class for another year ```
Overgaan | Blijven zitten
92
occur | Prevent
VOORkomen | voorKOMEN
93
Originate from Result from Arise from
Zijn ontstaan uit
94
Judge in a lighter way Then judge (neg)
Beoordelen | Veroordelen
95
Perseverance
Het Doorzettingsvermogen
96
the lie | Lies
De leugen | Leugens
97
The nursing home 2
Het verpleeghuis | Het verzorgingstehuis
98
In the 60th
In de jaren 60
99
The devil
De duivel
100
To lie | To make up
Opmaken
101
The spaces/ rooms are furnished
De ruimtes zijn ingericht
102
To damage | Is damaged
Beschadigen | Is beschadigd
103
On the one hand But On the other hand
Aan de ene kant | Maar aan de andere kant
104
He has caught it
Hij heeft het gevangen
105
The event
Het evenement | ЭйфенемЕнт
106
Observe
Waarnemen
107
Care about something
Geven om
108
Claim
Beweren
109
Vote for
Stemmen op
110
Follow rules
Regels opvolgen
111
The question | The answer
De vraag | Het antwoord
112
Finances
Financiën | Финансие
113
I find it difficult to deal with it
Ik vind het moeilijk om daarmee om te gaan
114
Ignore | Refuse
Negeren (нэгИрен) | Weigeren
115
Touching
Aangrijpend
116
In the south of the Netherlands
In het zuidelijke deel van Nederland
117
Pull | Attract
Trekken aan
118
Stand out
Opvallen
119
To be dependent on someone
Van iemand anders afhankelijk te zijn
120
Are you shocked?
Ben je geschrokken?
121
Negotiate
Onderhandelen
122
Dizzy
Duizelig
123
Include
Omvatten Bevatten Inhouden
124
I must be able to trust him
Ik moet hem kunnen vertrouwen
125
Loyal | The loyalty
Loyaal | De loyaliteit
126
Sense of humour
Gevoel voor humor
127
I find it important that he can make me laugh
Ik vind het belangrijk dat hij me aan het lachen kan maken
128
Break up
Uit elkaar gaan
129
He is positive 2
Hij is positief ingesteld | Hij heeft een positive instelling
130
To be suitable for
Geschikt zijn voor
131
I will let you know when I remember
Ik zal het je laten weten als het me te binnen schiet (het schiet me zo te binnen)
132
Share
Aandelen
133
The rash
De uitslag
134
To brake
Remmen
135
To pet
Aaien
136
To lure / attract
Lokken ( een dier )
137
Tame
Tam
138
Линять
In de rui zijn
139
Salon for pets
De Hondentrimsalon