5000 woorden Flashcards

learn difficult or unknown words (101 cards)

1
Q

turn, cast

A

Wenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

etc.

A

ehz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

intese, fierce

A

fel(woest, heftig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

resistance, opposition

A

verzet (weerstand, tegenstand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

grant, give

A

verlenen (inwillen, schenken, toekennen, toestaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

principle, element

A

beginsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

to replace, substitute

A

vervangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

doubtless

A

ongetwijfeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mutter, mrmlat

A

mompelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

to indicatem to state

A

aangeven, vermelden, verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

need, require

A

behoeven, gebrek hebben, vereisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

private person

A

particulier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

now, at present

A

thans, nu, tegenwoordig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

adopt, assume

A

aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

indeed

A

weliswaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

small, low, little

A

gering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vague

A

vaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

as well

A

evenals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

involve, asi

A

betrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

region

A

streek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

key lock, conclusion

A

slot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

somewhat, some

A

enigszins (iets, een beetje, heel wat, nogal,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

take, keep

A

gehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

army

A

leger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
leader
leider
26
there
erbij
27
usually, ordinarily
gewoonlijk
28
obviously, apparently
kennelijk
29
obvious-meer
voor de hand liggen, vanzelfsprekend, evident, opvallend
30
part
onderdeel
31
belly
buik
32
als, zoals, inasmuch, seeing / PRETOZE
aangezien (als, want, waneer, toen, sinds)
33
ani, nor neither
evenmin
34
beforehand, in advance, previously, ahead of time
tevoren
35
substantial, brave, solid
flink
36
vydierat
dreigen, bedreigen
37
to crawl, plazit sa
kruipen
38
awarness, consciousness
bewust zijn, besef, bezinning, bewustheid
39
at the same moment
tegerlijktijd
40
spatially
ruimtelijk
41
suspect, presumption
vermoeden
42
plukovnik
kolonel
43
battle, stroke, impact
slag, geweld, strijd
44
moon
maan
45
anger, rage, fury
woende
46
cisty
zuiver, puur, rein, schoon, eerbaar, helder, kuis
47
constantly
voortdurend
48
up, upright
overheid, opwaarts
49
to stop
ophouden, stoppen, oponthouden-delay
50
respect, regard
AANZIEN podstatne meno 1) hoe iemand beoordeeld wordt in hoog aanzien staan (veel waardering of respect ondervinden) vazeny 2) hoe iets er uitziet Voorbeeld: `Dat gebouw krijgt een nieuw aanzien.` Synoniem: uiterlijk vzhlad 3) ten aanzien van (met betrekking tot) `Ten aanzien van de vorderingen(propers, claim, demand), kan ik u zeggen dat die goed zijn.` werkwoord, sloveso: 1) kijken naar Voorbeeld: `een bloederig tafereel niet kunnen aanzien` het is iemand aan te zien dat (je kunt aan iemand zien dat) `Het is haar aan te zien dat ze ernstig ziek geweest is.` 2) het nog even aanzien (nog even wachten voor je een beslissing neemt) 3) naar het zich laat aanzien (waarschijnlijk) `Naar het zich laat aanzien komt ze morgen.
51
company, society
gezelschap
52
to commit
plegen, toevertrouwen
53
responsibility, liability
verantwoordelijkheid
54
possession, property, having
bezit, landgoed, eigendom
55
take place
plaatsvinden gebeuren
56
action, acting
handeling
57
turn, cast
wenden
58
etc.
enz.
59
elevator
lift
60
intense, fierce
fel
61
resistance
verzet
62
return, go back, revert
terugkeren
63
grant, give, withdrawn
verlenen, toekennen, schenken, gunnen, toestaan
64
principle, element
beginsel
65
series, set
reeks
66
suppose
veronderstellen (allow - toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen)
67
tight
strak
68
handeling, manage / behandelen
hanteren
69
perceive, observe
waarnemen
70
look
uitzien (kijken, zien, uitzien, lijken, zorgen, er uitzien)
71
about, concerning
omtrent (over, ongeveer, om, omstreeks, omtrent, rondom)
72
disinguish
onderscheiden
73
loud, loudly
luid
74
deed, act, action
daad (handeling, wet, daad, bedrijf, acte, proefschrift deed daad, handeling, acte, document, bedrijf)
75
narrow, tight
nauw
76
exposed
bloot
77
regret
spijten
78
however
evenwel
79
gradually, niet plotseling
geleidelijk langzaam steeds meer Voorbeeld: `Geleidelijk aan is hij grijs geworden.` Synoniemen: langzamerhand, beetje bij beetje
80
sigh, groan
zuchten
81
considerably, considerable
aanzienlijk
82
remarkable, curious
merkwaardig (opmerkelijk, merkwaardig, opmerkenswaardig, merkelijk)
83
mainly
voornamelijk (vooral, hoofdzakelijk)
84
exceptional
uitzonderlijk
85
separate, separatly
afzonderlijk
86
on the other hand
daarentegen
87
as, in proportion as
naarmate
88
point of view
standpunt
89
distance
verte (afstand, verte, eind, einde, verschiet)
90
object
voorwerp
91
to gain, obtain
verkrijgen
92
size, scoop
omvang (grootte, maat, formaat, omvang, afmeting, kaliber)
93
tendency
neiging
94
favorable
gunstig
95
swing, sway
zwaaien
96
cool, cold
koel
97
lot, fate, destiny
lot (lot, hoop, partij, perceel, kavel, boel fate lot, noodlot, bestemming, lotsbestemming)
98
regulation
regeling
99
to fall, decline
dalen (zvallen, dalen, afnemen, afvallen, storten, neervallen)
100
goal, purpose
doelstelling
101
aside, end view
opzij