groep 7 thema 4 Flashcards

1
Q

Wie verdeelde zijn rijk in stukken?

A

Karel de Grote

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aan wie vroeg Karel de Grote hulp?

A

Aan graven en hertogen. Dat waren zijn vrienden en belangrijke mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was de rol van de graven en hertogen?

A

Een stukje rijk besturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar kregen de opvolgers van Karel de Grote ruzie?

A

Over wie opvolger van Karel de Grote zou zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie vielen het rijk binnen?

A

De vikingen vielen het rijk binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie verjoegen de Vikingen?

A

De graven en hertogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurde er toen de Vikingen verslagen waren?

A

De graven en hertogen werder machtiger en trokken zich minder van hun koning aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom trokken de mensen naar de stad?

A

Omdat er grotere oogsten kwamen en niet iedereen meer boer hoefde te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat moesten ambachtslieden verplicht doen?

A

Zij moesten verplicht in een gilde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar was een gilde voor bedoeld?

A

Om voor elkaar te zorgen en aan elkaar te leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een ander woord voor een ambacht

A

Beroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Burgers betaalden veel belasting, waar of niet waar?

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Burgers mochten veel zelf beslissen, waar of niet waar

A

Niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat wilden burgers graag?

A

Stadsrechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wie bepaalden of een dorp stadsrechten kreeg?

A

De graaf of hertog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie bestuurde een stad?

A

De burgermeester

17
Q

Wie deelde de straffen uit in een stad?

A

De schout en de schepenen

18
Q

Waarom werden veel vrouwen gestraft?

A

Omdat ze heksen zouden zijn

19
Q

Wat was de belangrijkste godsdienst in die tijd?

A

Het christendom

20
Q

Wie waren de baas binnen het christendom

A

De paus en zijn bisschoppen

21
Q

Wat vormden het hart van de stad?

A

De kerk en kathedralen

22
Q

Hoe liet je als stad welvaart zien?

A

Met een hoge kerk

23
Q

Door welke uitvinding konden kerken veel hoger en lichter worden?

A

Door de uitvinding van gewelven

24
Q

Waarmee werden kerken versierd?

A

Met beelden en schilderingen die het verhaal van God vertelden