5.1.1 Réceptioniste: les clés de l'accueil Flashcards
liste de lexique (24 cards)
het onthaal, de ontvangst
l’accueil (m)
ontvangen, onthalen, verwelkomen
accueillir le client
iemand plezier doen
faire plaisir à quelqu’un
het verblijf
le séjour
het verkoop van het verblijf
le déroulement du séjour
de aankomst < aankomen
l’arrivée (f) < arriver
het vertek < vertrekken
le départ < partir
de reservatie
la réservation
het opnemen van de reservaties
la prise de réservation
de verkoop < verkopen
la vente < vendre
de facturing
la facturation
de klant verzorgen, verwennen
soigner le client
de ‘bubbel’ waarin de klant zit
la bulle du client
het behaaglijk, comfortabel gevoel
le bien-être
de ontspanning
la détente
het deel van de receptie waar de administratie wordt verwerkt
le back office
de receptie (contact met de klant)
le front office
opklimmen, een hogere functie opnemen
grimper les échelons
tweetalig zijn (native of door studie)
être bilingue
de glimlach is belangrijk
le sourire est important
social zijn
être sociable
een waarde
une valeur
de familiale waarden zijn hier belangrijk
on a des valeurs familiales
we geven mekaar en kus
on se fait la bise