Le logement B Flashcards

1
Q

De huisvesting is een probleem in deze stad

A

Le logement, c’est un problème dans cette ville.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Maar mijn zuster heeft uiteindelijk een logement gevonden die haar bevalt.

A

Mais ma soeur a enfin trouvé un logement qui lui plaît.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ze heeft een zeer comfortabele studio gevonden.

A

Elle a trouvé un studio très confortable.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het is op de 6de verdieping van een groot flatgebouw in het XIIIe arrondisement.

A

C’est au sixième étage d’un grand immeuble du XIIIe arrondissement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het is één van die zeer hoge flatgebouwen die men een torenflat noemt.

A

C’est un de ces immeubles très hauts qu’on appelle une tour.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ze is hoger dan de toren van de naburige kerk.

A

Elle est plus haute que la tour de l’église voisine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De trap van de torenflat telt meer dan 1000 treden.

A

L’escalier de la tour compte plus de milles marches.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Natuurlijk neemt men gewoonlijk de lift.

A

Bien sûr, en général on prend l’ascenseur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dit huis is niet van mij, ik huur het.

A

Cette maison n’est pas à moi, je la loue.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gelukkig is de huurpijs niet te hoog.

A

Heureusement, le loyer n’est pas trop élevé.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

En de garage verhuur ik aan mijn buur.

A

Et le garage, je le loue à mon voisin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik bezit geen wagen.

A

Je ne possède pas de voiture.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mijn bezittingen passen in een zakdoek.

A

Mes possessions tiennent dans un mouchoir.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Aan de ingang van het park kan men lezen : privaat eigendom, ingang verboden.

A

À l’entrée du parc, on peut lire : propriété privée, entrée interdite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De eigenaar is een bankier uit Lyon.

A

Le propriétaire est un banquier de Lyon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De huurder is een chirurg uit Valence.

A

Le locataire est un chirurgien de Valence.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De naburige villa behoort toe aan een professor van de universiteit.

A

La villa voisine appartient à un professeur de l’université.

18
Q

Alle bewoners van de straat zijn rijk.

A

Tous les habitants de la rue sont riches.

19
Q

U hoeft enkel maar te kijken naar de wagens die zich op de opritten van de garages bevinden.

A

Vous n’avez qu’à regarder les voitures qui se trouvent sur les allées des garages.

20
Q

Alex woont nu in het centrum van de stad.

A

Alex habite dans le centre de la ville maintenant.

21
Q

Wanneer is hij verhuisd? Verleden maand. Het was zijn derde verhuizing.

A

Quant a-t-il déménagé? Le mois dernier. C’était son troisième déménagement.

22
Q

Elke keer richt hij zijn appartement volledig in.

A

Chaque fois, il arrange complètement son appartement.

23
Q

Hij koopt onder andere nieuwe huishoudapparaten.

A

Entre autres, il achète de nouveaux appareils ménagers.

24
Q

Het is een appartement met vier plaatsen.

A

C’est un appartement de quatre places.

25
Q

Hij is in zeer goede staat, er is electrische verwarming.

A

Il est en très bon état, avec chauffage électrique.

26
Q

Er is een tuin omgeven met een metalen omheining.

A

Il y a un jardin entouré d’une grille.

27
Q

De studio zal vrij zijn vanaf 15 juli.

A

Le studio sera disponible à partir du 15 juillet.

28
Q

Wil je het hek (het poortje) sluiten? Ik bedoel, het op slot doen.

A

Veux-tu fermer la grille? Je veux dire, la fermer à clé.

29
Q

De sleutel zit op het slot.

A

La clé est sur la serrure.

30
Q

En wil je de brievenbus leeg maken?

A

Et veux-tu vider la boîte aux lettres.

31
Q

Voor onze vakantie hebben we een gemeubelde studio gehuurd.

A

Pour nos vacances, nous avons loué un studio meublé.

32
Q

De studio bevindt zich op de benedenverdieping van een compleet nieuw huis.

A

Le studio se trouve au rez-de-chaussée d’une maison toute neuve.

33
Q

Er zijn niet genoeg stoelen

A

Il n’y a pas assez de sièges.

34
Q

Ik ga me op de grond zetten.

A

Je vais m’asseoir sur le sol.

35
Q

Geef me een kussen, zoniet zou het te hard zijn.

A

Donne-moi un coussin, sinon ce serait trop dur.

36
Q

Elise wou graag een perfecte orde in haar huis.

A

Elise voudrait un ordre parfait dans sa maison.

37
Q

Maar met vier kinderen is er altijd een zekere wanorde.

A

Mais avec quatre enfants il y a toujours un certain désordre.

38
Q

Niet alles kan altijd proper en ordelijk blijven.

A

Tout ne peut pas toujours rester propre et bien rangé.

39
Q

Een beetje wanorde, dat is geen chaos.

A

Un peu de désordre, ce n’est pas le chaos.

40
Q

Een een beetje stof is niet erg.

A

Et un peu de poussière, ce n’est pas grave.

41
Q

Dat ruikt naar gas hier. Er moet een lek zijn.

A

Ça sent le gaz ici. Il doit y avoir une fuite.