5VWO2223 NL-FA Proef 2: VOCA ABC Flashcards
(78 cards)
1
Q
bijeenbrengen
A
réunir
2
Q
geld inzamelen
A
récolter de l’argent
3
Q
(er in) slagen
A
réussir à
4
Q
voor elkaar krijgen
A
réaliser
5
Q
het (goede) doel
A
la (bonne) cause
6
Q
vervuilen
A
polluer
7
Q
het afval scheiden
A
trier les déchets
8
Q
het milieu
A
l’environnement
9
Q
gebruiken
A
consommer
10
Q
bedreigd
A
menacé
11
Q
meedoen met
A
participer à
12
Q
helpen
A
aider
13
Q
doneren
A
faire des dons
14
Q
managen
A
gérer
15
Q
talrijk
A
nombreux/-euse
16
Q
de vrijwilliger
A
le/la bénévole
17
Q
verspillen
A
gaspiller
18
Q
een apparaat uitdoen
A
éteindre un appareil
19
Q
beschermen
A
protéger
20
Q
recyclen
A
faire du recyclage
21
Q
de vereniging
A
l’association
22
Q
zich voeden
A
se nourrir
23
Q
verbouwen
A
cultiver
24
Q
zorgen voor
A
s’occuper de
25
delen
partager
26
functioneren
fonctionner
27
duurzaam
durable
28
fairtrade
équitable
29
het recht hebben te
avoir le driot de
30
de veiligheid
la sécurité
31
het is verboden te
il est interdit de
32
af en toe
de temps en temps
33
de meeste
la plupart
34
verantwoordelijk
responsable
35
zich ontspannen
se détrendre
36
eigenlijk
en fait
37
verder, zoniet
sinon
38
de omstandigheden
les conditions
39
de fabriek
l'usien
40
de fabriek
l'usine
41
de werknemer
le salarié
42
produceren
produire
43
verzekeren
assurer
44
toegang hebben tot
avoir accès à
45
overtuigen
convaincre
46
de demonstratie
le manifestation
47
het effect
l'effet
48
protesteren
protester
49
verhinderen
empêcher
50
niet gewelddadig
non-violent
51
het gedrag
le comportement
52
de waarde
la valeur
53
de solidariteit
le solidarité
54
sociaal
sociable
55
vrijgevig
généreux, -euse
56
de gift
le don
57
de ontwikkeling
le développement
58
ik maak me zorgen
je m'inquiéte
59
zich verzetten tegen
s'opposer à
60
de jacht
la chasse
61
de bedreigde soort
l'espèce menacée
62
aanzetten tot
pousser à
63
vermeerderen
augmenter
64
het vrijwilligerswerk
le bénévolat
65
schoonmaken
nettoyer
66
de oudere
la personne âgée
67
vrijwillig
volontaire
68
Deze organisatie heeft als doel (om) te...
Cette organisation a pour but de ...
69
Ze telt ... leden en is actief in ... landen
Elle compte ... membres et est active dans ... pays
70
Dit voorwerp is gemaakt van ...
Cet objet est en ...
71
Het bestaat uit ....
Il se compose de ...
72
Ik gebruik het wanneer/om te ...
Je l'utilise quand/pour ...
73
Het is een gereedschap waarmee je kunt ...
C'est un outil qui permet de/sert à ...
74
Het is een ding dat iedereen gebruikt.
C'est un chose que tout le monde utilise.
75
Dit voorwerp/Dit apparaat bevindt zich in ...
Cet objet/Cet appareil se trouve dans ...
76
Naar mijn mening, zou men moeten ...
À mon avis, il faudrait ...
77
Ik vind het belachelijk om te ...
Je trouve ça ridicule de ...
78
Het is belangrijk/noodzakelijk om te ...
Il est important/nécessaire de ...
