6. Intelligentie Flashcards

(56 cards)

1
Q

Waarom is intelligentie belangrijk

A
  • relatie intelligentie en gezondheid/sterfte
  • relatie SES
  • intelligentie gaat samen met een betere mentale gezondheid (uitzondering depressie)
  • correleert met schoolprestaties
  • voorspelt job positie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

impliciete vs expliciete intelligentietheorieën

A

Impliciete intelligentietheorieën
Beoordelingen gebaseerd op overtuigingen van leken

Expliciete intelligentietheorieën
Meer formeel afgeleide overtuigingen van experts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Essentiële componenten van intelligentie

A
  1. Abstract redeneren
  2. Probleem-oplossend vermogen
  3. Capaciteit tot verwerven van kennis
  4. Geheugen
  5. Aanpassing aan de omgeving
  6. Mentale snelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Impliciete intelligentietheorieën

A

Theorieën
1. Entiteit theorie – vast
2. Incrementele theorie – kneedbaar -> kan dus toenemen

  • Gelinkt aan latere gedragsmatige uitkomsten zoals academische prestatie en aan emoties en zelfregulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benaderingen van intelligentie

A
  1. Psychometrisch
  2. Cognitief-ervaringsgericht
  3. Biologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

psychometrische benaderingen

A

= nadruk ligt hier op meten

Psychometrische focus ligt op meten of testen, niet op het uitleggen van oorzaken van individuele verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Galton

A

individuele verschillen in fysieke kenmerken en complexe mentale mogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cattell

A

gebruikte als eerste de term mentale test (sensorische testen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Binet

A

stichter van de intelligentie testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Binet-Simon schaal

A

geeft een indicatie van de mentale leeftijd van een kind op basis van uiteenlopende taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stanford-Binet schaal (Terman)

A

vergelijkt de resultaten van elke testpersoon met die van een representatieve leeftijdsgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

g factor

A

de mentale energie die elke persoon heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

thurstone - multifcator theorieën - primaire mentale vaardigheden

A

stelde zeven primaire mentale vaardigheden voor
1. Verbaal inzicht
2. Woordenrijkdom
3. Rekenkundig inzicht
4. Visueel-ruimtelijk inzicht
5. Associatief geheugen
6. Waarnemingssnelheid
7. Logisch redeneren

Eerste multifactor intelligentietheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cattell - multifactor theorieën

A

twee-factoren theorie voor die g opsplitst in:
1. Gekristalliseerde intelligentie (gc) – die bestaat uit feitenkennis die men verwerft door scholing en doorheen het leven (bv. woordenschat)

  1. Vloeiende “fluïde” intelligentie (gf) – die het vermogen inhoudt verbanden te zien tussen ideeën en objecten (bv. matrices)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gekristalliseerde intelligentie

A

(gc) – die bestaat uit feitenkennis die men verwerft door scholing en doorheen het leven (bv. woordenschat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vloeiende “fluïde” intelligentie

A

(gf) – die het vermogen inhoudt verbanden te zien tussen ideeën en objecten (bv. matrices)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

guilford - multifactor theorieën

A

Guilford stelde voor dat er 120 elementaire vaardigheden zijn die kunnen gegroepeerd worden onder drie dimensies:

  1. Verrichtingen (operations),
  2. inhouden (contents)
  3. producten (products)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hiërarchische theorieën

A
  1. Vernon’s hiërarchische theorie
  2. Carroll’s drie stratum model
  3. Cattell-Horn-Carroll model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gq

A

Kwantitatieve kennis Gq
Begrip of toepassing van (verworven) rekenkundige concepten of vaardigheden
Kennis op gebied van rekenen/wiskunde verwerven, begrijpen en toepassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Grw

A

Lezen en Schrijven Grw
Verworven kennis en vaardigheden om te lezen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gsm

A

Korte termijn geheugen Gsm
Vaardigheid voor het vasthouden, verwerken en manipuleren van informatie (kortdurend, enkele seconden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gv

A

Visuele informatie verwerking Gv
Visuele perceptuele verwerking
Vaardigheid om visuele patronen te herkennen, genereren, waarnemen, analyseren, synthetiseren, manipuleren, transformeren en er mee te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Ga

A

Auditieve informatieverwerking Ga
Auditieve waarneming en verwerking
Waarnemen, begrijpen, analyseren en synthetiseren van auditieve stimuli

24
Q

Glr

A

= Lange termijn geheugen Glr
Het flexibel opslaan, bewaren en ophalen van info
Onderscheid tussen:

  1. Leerefficiëntie Gl: tijd en inspanning nodig voor langdurige opslag van informatie
  2. Retrieval (ophalen) van informatie Gr: snelheid en accuraatheid waarmee info kan worden opgehaald
25
Gs
Verwerkingssnelheid Gs Het vloeiend, snel en nauwkeurig uitvoeren van cognitieve taken
26
Gt
Reactiesnelheid Gt Vaardigheid om cognitief snel te reageren/beslissen
27
Sternberg
- Er moet aandacht gegeven worden aan de adaptieve vaardigheden die individuen hebben - Triarchische intelligentietheorie: 1. Analytische (informatie-verwerkende), 2. creatieve en 3. praktische intelligentie - Focus op succesvolle intelligentie die rekening houdt met omgevingsuitdagingen waarmee individuen geconfronteerd worden en met hun mogelijkheden om zich aan te passen aan deze uitdagingen
28
Pet studies naar g
PET studies naar g met verbale en perceptueel-motorische taken vinden een verband met laterale frontale cortex activatie
28
Studies naar hersenstructuur en functie
vonden een verband tussen activiteit in de prefrontale cortex en fluïde redeneren
29
P-FIT en neurale efficiëntie
- er is een positieve correlatie tussen intelligentiescores en lokale hersenconnectiviteit in frontale pariëtale en temporale kwabben - Neurale efficiëntie: meer intelligente individuen verbruiken minder glucose en vertonen een sterkere gelokaliseerde hersenactivatie tijdens taakprestaties, tijdens rust is er meer connectiviteit tussen regio’s
30
neurale efficiëntie - taak afhankelijk
- Neurale efficiëntie (minder hersenactiviteit) correleert vooral met fluïde, niet gekristalliseerde intelligentie - Neurale efficiëntie merk je vooral op wanneer de moeilijkheid van de taak laag tot gemiddeld is, bij complexe taken gaan hoog intelligente personen meer corticale bronnen inzetten
31
Neurale efficiëntie - geslacht afhankelijk
Neurale efficiëntie correleert bij vrouwen met verbale taken en bij mannen met figuur-spatiale taken
32
Stanford-Binet Test
Adaptieve testprocedure (items geordend volgens toenemende moeilijkheid) Gebruikt het hiërarchisch model met een globale g, en brede factoren op het volgende lagere niveau Brede factoren: kennis fluïde redeneren kwantitatief redeneren visuo-spatiale verwerking werkgeheugen
33
Wechsler Schalen: vb. WAIS-IV
Totaal IQ en vier schalen (indexen): Verbaal begrip Werkgeheugen (leren) Perceptueel redeneren Verwerkingssnelheid (mentale capaciteit, efficiëntie in redeneren)
34
WAIS - IV - NL
Interpretatie: trechter techniek met drie niveaus van rapportage 1. TIQ 2. Indexniveau 3. Subtestniveau
35
Progressieve matrices van Raven
Ontwikkeld om g te meten Bestaat uit 5 sets van 12 matrix items geordend volgens toenemende moeilijkheid Wordt vaak beschouwd als een cultuur-faire test en is niet afhankelijk van verbale vaardigheden
36
STAT
Sternberg’s Triarchische vaardigheden (abilities) test (STAT) Subtesten analytisch, creatief, praktisch Betrouwbaarheid van de subtesten is niet perfect Is uniek in het meten van praktische intelligentie – wat niet vaak door andere intelligentietesten gemeten wordt vb. persoon vragen om op map van een shopping centrum de kortste weg tussen twee winkels aan te duiden
37
pass model
plannen (frontaal) aandacht-arousal (frontaal, hersenstam, thalamus) simultaan verwerken (occipitaal en pariëtaal) successief verwerken (frontaal-temporaal) -> cognitief proces functie model
38
Psychofysiologische maten
Hebben als doel intelligentietesten de vervangen door elementaire cognitieve taken, zoals keuze reactie tijd taken (Jensen box) en de inspectie tijd taak Kunnen te reductionistisch zijn omdat ze zich proberen te richten op eenvoudige componenten van intelligentie (Schubert et al., 2017)
39
Biologische maten
Brain imaging technieken (bv. fMRI, PET, EEG, ERP) om hersenprocessen te onderzoeken die in verband staan met intelligentie
40
Inspectie tijd taak
- proces van besluitvorming - gebaseerd op de visuele perceptiehypothese dat ons visueel systeem informatie opneemt a.d.h.v. omlijnde kaders - reactietijd is niet van belang - duur van stimuluspresentatie voor accurate identificatie is van belang: Bv stimulus op scherm voor 30 tot 250 milliseconden
41
Het Flynn effect
IQ neemt toe bij elke volgende generatie
42
Entiteit theorie
impliciete intelligentietheorie = intelligentie ligt vast
43
incrementele theorie
impliciete intelligentietheorie = intelligentie is kneedbaar, kan dus toenemen
44
Belangrijke personen binnen de psychometrische benadering
- Galton - individuele verschillen - Cattell - mentale test - Binet - stichter intelligentietesten
45
Stern
= intelligentiequotiënt IQ= mentale leeftijd/chronologische leeftijd x 100
46
Algemene intelligentietheorie
= Spearman g = general abilities intelligentie = mentale energie die elk persoon heeft + talrijke specifieke vaardigheden = s
47
deviatie IQ
= ter vervanging van het concept mentale leeftijd IQ = actual test score/expected score for age x 100
48
stratum verdeling
stratum I = 69 different abilities stratum II = 8 broad factors stratum III = single factor, g
49
verschillende psychometrische intelligentietesten
1. Algemene intelligentie 2. multifactorieel 3. hierarchisch 4. meervoudige intelligentietesten
50
PET studies naar g met verbale en perceptueel-motorische taken - hersenen
laterale frontale cortex activatie
51
Anderen bestuderen corticale dikte, hersenvolume en genetische aspecten van intelligentie
Hoge fluïde intelligentie correleert met dikkere cortex links frontaal en temporaal en dunnere cortex links pariëtaal
52
gen <-> intelligentie
FNBPIL
53
omgevingsinvloeden - intelligentie
- ses - borstvoeding - socialisatie - cognitieve stimulatie
54
WEIRD
white educated industrialized rich domicrates
55
Brede factoren
Gf: vloeibare intelligentie Gc: gekristalliseerde intelligentie Gy: algemeen geheugen en leren Gv: brede visuele perceptie Gu: brede auditieve perceptie Gr: brede ophaalvermogen Gs: brede cognitieve snelheid Gt: verwerkingssnelheid