Vaste Preposities Flashcards

1
Q

Antwoord(en) op iets

A

He heeft geen antwoord op mijn vraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bezig zijn met iemand/iets

A

De verkoopster is bezig met een andere klant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Blij zijn met iemand/iets

A

Ik ben blij met mijn nieuwe jas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Boos zijn op iemand

A

Ik ben boos op Jan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Denken aan iemand/iets

A

Ik denk aan mijn land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dol zijn op iemand/iets

A

Hij dol op zijn kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het eens zijn met iemand/iets

A

Ik ben het helemaal eens met jou.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gek zijn op iemand/iets

A

Zij is gek op chocolade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gelukkig zijn met iemand/iets

A

Zij is gelukkig met haar kleine huisje in de stad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Genieten van iemand/iets

A

Ik kan echt genieten van een goed boek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Goed zijn in iets

A

Hij is goed in wiskunde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een hekel hebben aan iemand/iets

A

Wij hebben een hekel aan dansen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Houden van iemand/iets

A

Zij houdt van haar man.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Iets voelen voor iemand/iets

A

Voel je iets voor hem?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Interesse hebben voor iemand/iets

A

Hebt u interesse voor dat huis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zich interesseren voor iemand/iets

A

Hij interesseert zich voor archeologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geïnteresseerd zijn in iemand/iets

A

Zij zijn niet geïnteresseerd in andere mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kijken naar iemand/iets

A

Wij kijken naar een actiefilm.

19
Q

Kwaad zijn op iemand

A

Zij is kwaad op haar vriend.

20
Q

Lijken op iemand/iets

A

Lijk jij op je vader of op je moeder?

21
Q

Luisteren naar iemand/iets

A

Elke avond luister ik naar klassiek muziek.

22
Q

Meedoen aan/met iets

A

Ik doe aan/met de wedstrijd.

23
Q

Meedoen met iemand

A

Ik doe mee met jullie.

24
Q

Passen op iemand/iets

A

Hij past op de kinderen.

25
Q

Ruiken naar iets

A

Het ruik hier naar vers brood.

26
Q

Schrikken van iemand/iets

A

Ik ben geschrokken van het lawaai.

27
Q

Slaan op iemand/iets

A

Hij sloeg met zijn hand op tafel.

28
Q

Slagen voor een examen

A

Hij geslaagd voor het examen.

29
Q

Slecht zijn in iets

A

Hij is slecht in talen.

30
Q

Zich specialiseren in iets

A

Hij heeft zich gespecialiseerd in computers.

31
Q

Stoppen met iets

A

Wanneer ga je stoppen met roken?

32
Q

Tevreden zijn met iemand/iets

A

Ik ben tevreden met mijn werk, het is leuk om te doen.

33
Q

Tevreden zijn over iemand/iets

A

Ik ben tevreden over mijn werk, het is goed gedaan.

34
Q

Trots zijn op iemand/iets

A

Wij zijn trots op onze kinderen.

35
Q

Trouwen met iemand

A

Lien is getrouwd met een collega.

36
Q

Verkijken met iemand/iets

A

Hij vergelijkt altijd met zijn buren.

37
Q

Verlangen naar iemand/iets

A

Ik verlang naar vakantie.

38
Q

Verliefd zijn op iemand/iets

A

Dan is nog altijd verliefd op zijn vrouw.

39
Q

Verslaafd zijn aan iets

A

Zij is verslaafd aan haar werk.

40
Q

Wachten op iemand/iets

A

Wij wachten al 1 uur op de trein.

41
Q

Wijzen naar iemand/iets

A

Het is niet beleefd als je wijst naar andere mensen.

42
Q

Winnen van iemand/iets

A

De bokser wint van zijn tegenstander.

43
Q

Zin hebben in iets

A

Heb je zin in koffie?

44
Q

Zorgen voor iemand/iets

A

Wil je vanavond voor de baby zorgen?