Kapitel 2 Sprich mal (zinnen) Flashcards

1
Q

Ik ben van mening dat tickets goedkoper zouden moeten zijn.

A

Ich bin der Ansicht, dass Fahrkarten billiger sein sollten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Volgens mij zouden deze maatregelen geen effect hebben.

A

Meiner Meinung nach würden diese Maßnahmen nichts nützen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Afgezien daarvan zouden er minder files zijn.

A

Abgesehen davon würde es weniger Staus geben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het openbaar vervoer zou gratis moeten zijn.

A

Die öffentlichen Verkehrsmittel sollten gratis sein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoewel er veel nadelen zijn, zou het beter zijn de prijzen niet te verhogen.

A

Obwohl es viele Nachteile gibt, wäre es besser, die Preise nicht zu erhöhen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bovendien is het ook een voordeel dat het milieu ontzien wordt.

A

Darüber hinaus ist es auch ein Vorteil, dass die Umwelt geschont wird.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik wil hier het volgende nog aan toevoegen.

A

Ich möchte an dieser Stelle noch Folgendes hinzufügen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik betwijfel dat alle mensen met de bus zouden reizen.

A

Ich bezweifle, dass alle Menschen mit dem Bus fahren würden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat dit betreft moet ik je helaas tegenspreken.

A

Was dies anbelangt, muss ich dir leider widersprechen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik ben ervan overtuigd dat dit niet zou helpen.

A

Ich bin davon überzeugt, dass dies nicht helfen würde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wij moeten blikjes recyclen.

A

Wir müssen Dosen wiederverwerten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wij gebruiken alleen maar statiegeldflessen en geen wegwerpflessen.

A

Wir benutzen nur Pfandflaschen und keine Einwegflaschen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wij zouden de lucht niet met uitlaatgassen moeten verontreinigen.

A

Wir sollten die Luft nicht durch Abgase verschmutzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Een voordeel zou zijn dat er minder afval zou zijn.

A

Ein Vorteil wäre, dass es weniger Müll geben würde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De bescherming van het milieu kost veel geld.

A

Der Umweltschutz kostet viel Geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het is belangrijk het afval te scheiden.

A

Es ist wichtig, den Müll zu trennen.

17
Q

Dat is toch onzin.

A

Das ist doch Quatsch.

18
Q

In ieder geval.

A

Auf jeden Fall.

19
Q

Ik zie dat precies zo.

A

Ich sehe das genauso.

20
Q

Ik zou mijn voordracht kort willen samenvatten.

A

Ich möchte meinen Vortrag kurz zusammenfassen.

21
Q

Ik ben met een hond opgegroeid.

A

Ich bin mit einem Hund aufgewachsen.

22
Q

Een dier is geen speelgoed dat je in de hoek kunt zetten.

A

Ein Tier ist kein Spielzeug, das man in die Ecke stellen kann.

23
Q

Het enthousiasme voor een dier kan weer snel weg zijn.

A

Die Begeisterung für ein Tier kann schnell wieder weg sein.

24
Q

Honden hebben veel verzorging en aandacht nodig.

A

Hunde brauchen viel Pflege und Aufmerksamkeit.

25
Q

Ik ben bang voor slangen.

A

Ich habe Angst vor Schlangen.

26
Q

In de vakantie worden veel huisdieren gedumpt.

A

Zur Urlaubszeit werden viele Tiere ausgesetzt.

27
Q

Huisdieren nemen veel tijd in beslag.

A

Haustiere nehmen viel Zeit in Anspruch.

28
Q

Je moet er goed over nadenken of je een huisdier wilt aanschaffen.

A

Man sollte sich gut überlegen, ob man sich ein Haustier anschaffen will.

29
Q

Linksonder zie je schaatsers op het natuurijs.

A

Links unten sieht man Eisläufer auf dem Natureis.

30
Q

Op de voorgrond staat een meisje in klederdracht.

A

Im Vordergrund steht ein Mädchen in Tracht.

31
Q

Op het plaatje zie je koeien in de wei.

A

Auf dem Bild sieht man Kühe auf der Weide.

32
Q

De vrouw draagt typisch Nederlandse klompen.

A

Die Frau trägt typisch niederländische Holzschuhe.

33
Q

Op de achtergrond zie je een stralend blauwe hemel.

A

Im Hintergrund sieht man einen strahlend blauen Himmel.