Hfst 1 Flashcards

1
Q

Habituatie

A

De daling in intensiteit van de oorspronkelijke reactie als gevolg van het herhaald aanbieden van een prikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hawk-goose effect

A

Habituatie bij het zien van een roofvogel verliep trager dan bij het zien van een gans. Dit illustreert niet alleen het effect van de aard van de prikkel (affectief/neutraal), maar ook het belang van de biologische relevantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sensitisatie

A

Een toename in de intensiteit van een reactie als gevolg van het herhaaldelijk aanbieden van de prikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Generalisatie van de habituatie

A

Als men een bepaalde prikkel A herhaaldelijk aanbiedt, zal hierdoor ook de reactie op de andere prikkels beïnvloedt worden, op voorwaarde dat die prikkels gelijken op de prikkel A die herhaaldelijk werd aangeboden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dynamics of affect

A

De dynamiek in affectieve reacties wijzigt als gevolg van het herhaald aanbieden van een prikkel. De initiële reactie zal steeds zwakker worden en de tegenreactie steeds sterker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dishabituatie

A

Het teniet doen van het habituatie effect door een andere prikkel onverwacht aan te bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

massed practice

A

De prikkel zeer kort na elkaar aanbieden met korte intervallen. Habituatie verloopt sneller maar minder duurzaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

distributed practice

A

De prikkel herhaaldelijk aanbieden met lange intervallen. Habituatie verloopt trager, maar meer duurzaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

OR

A

Oriëntatierespons = een geheel van willekeurige, onwillekeurige en neuronale reactiepatronen, dat optreed zodra een prikkel wordt toegediend en dat na herhaalde aanbiedingen van die prikkel geleidelijk verdwijnt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het discrepantiemodel van Solokov

A

Verklaart de OR op een nieuwe of op de afwezigheid van een verwachte stimulus via de opbouw van een neuronaal model van de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het discrepantie-model van Bradley

A

Maakt een onderscheid tussen nieuwe (novelty) n motivationele (significance) prikkels. Daarbij stelt hij dat de vertraging in hartslag vooral bepaald wordt door novelty, terwijl huidgeleiding vooral bepaald wordt door significance.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het opponent-proces model van Solomon

A

Het organisme reageert op het a-proces met een tegenovergesteld b-proces.Ook prikkel die herhaaldelijk samen voorkomen met het b-proces lokken het b-proces uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly