7 et 11 TENDANCES Flashcards
(76 cards)
1
Q
Een paar tuinhandschoenen in een herbruikbare pot
A
une paire de gants de jardinage dans un bocal réutilisable
2
Q
Dozen zijn van de meest voorkomende verpakkingsvormen
A
Les boîtes sont l’un des types d’emballages les plus courants,
3
Q
waarnemen
A
percevoir
4
Q
opbergruimte
A
rangement
5
Q
als speelgoed
A
comme jouet
6
Q
ophaalbrug
A
pont-levis
7
Q
In elkaar schuiven
A
s’emboîtent
8
Q
stickers
A
d’autocollants
9
Q
lijntjes
A
de rubans
10
Q
wat blijft hangen
A
accrocheur
11
Q
afgestemd zijn op
A
aligné sur
12
Q
kartonnenhoesje
A
pochette en carton
13
Q
Voorafgaand
A
Opréable
14
Q
Het geval van cosmetica en huidverzorgingsproducten, mueslirepen, paletten met producten in dozen of flessen, enz.
A
Le cas des cosmétiques et des produits de soin de la peau, des barres de céréales, des palettes de produits en boîte ou en bouteille, etc.
15
Q
Wegwerp plastic flessen
A
Des bouteilles en plastique jetables
16
Q
Tot echte kunstwerken
A
à de véritables oevres d’art
17
Q
kurk
A
en liège
18
Q
klikdop
A
pivotant
19
Q
interactie
A
interagissent
20
Q
beelden
A
des statues
21
Q
Lettertypen voor kaarten
A
polices de caractères
22
Q
être différent, spécial, extraordinaire, se démarquer, se distinguer; (opvallen)
(opvallend : frappant, remarquable, accrocheur, visible, distinctif, ..
anders, bijzonder, buitengewoon zijn, opvallen; (opvallen)
A
sortir du lot
23
Q
de aandacht trekken van iemand
A
attirer l’attention de qqn
24
Q
frappant, saisissant (frappant, aangrijpend, die inslaat)
frappant, saisissant (striking, poignant, striking)
A
percutant
25
en considérant que, puisque (aangezien)
étant donné que
26
faire le maximum
doe je uiterste best
faire tout son possible
27
zich bedienen van, gebruik maken van
se servir de
28
être inondé, être noyé, être débordé (ondergedompeld zijn)
être submergé
submerger
la submersion
29
pertinent ; veelzeggend, veelbetekenend, significant
significatif
30
atteindre, joindre qqn, contacter qqn
iem. bereiken, iem. contacteren
toucher qqn (quelque ‘un)
31
attirant, attractif, attrayant, captivant, éblouissant, enchanteur, envoûtant, magique, passionnant, séducteur, séduisant, troublant, …
aantrekkelijk, attractief, aantrekkelijk, boeiend, oogverblindend, betoverend, betoverend, magisch, opwindend, verleidelijk, verleidelijk, verontrustend, ...
un concept fascinant
concevoir
- concevable
32
action de prévoir, de supposer ce qui va arriver; verwachtingen voor de toekomst, vooruitzicht
iets vervroegen (in de tijd)
vooruitlopen op
wat vooruitloopt op iets (un paiement anticipatoire)
l’anticipation
anticiper qqch
anticiper sur
anticipatoire
33
verleiden
de verleiding
verleidelijk
séduire
la séduction
séduisant
34
« in » ; cool
branché
35
se mêler de, intervenir (dans) ; zich mengen met, zich bemoeien met, zich vermengen met
een inmenging, een bemoeienis
s’immiscer dans
une immixtion
36
rendre flou, méconnaissable
imprécis, trouble
manque de netteté de l'image
vaag, onherkenbaar
onnauwkeurig, wazig
gebrek aan beeldscherpte
flouter
le floutage
flouté
le flou
37
se montrer, arriver, se manifester, commencer à apparaître, apparaître plus clairement
zich laten zien, aankomen, zich manifesteren, zich beginnen te manifesteren, zich duidelijker manifesteren
apparition soudaine d'une idée, d'un fait social, économique, politique
qui apparaît soudainement
plotselinge verschijning van een idee, een sociaal, economisch of politiek feit dat plotseling verschijnt
émerger
l’émergence (f.)
émergent, -e
38
occuper le devant de la scène, avoir une position importante, être connu du public ; être sous les feux de l'actualité, être sous les projecteurs ; devancer (vooruitlopen)
être au-devant de la scène
39
qui n'est pas conforme au contexte, aux attentes ; marginal ; ongebruikelijk
un écart, une distance, un intervalle / un désaccord, une différence, une rupture
een kloof, een afstand, een interval / een onenigheid, een verschil, een breuk
décalé
le décalage
40
faire avancer par une poussée, projeter au loin, avec violence, catapulter
un élan, une force, une poussée
naar voren duwen, ver weg projecteren, met geweld, katapulteren
momentum, kracht, stuwkracht
propulser
la propulsion
41
volumineux, ample, copieux, généreux, nombreux, innombrable, multiple, riche, exubérant, inépuisable
de overvloed
Être en grande quantité ; Abonder en : avoir ou produire (qqch.) en abondance
Abondant
L’abondance (f.)
Abonder (en)
42
qui désire (qqch.) avec violence ; désireux de, affamé de, assoiffé de, friand de
l’appétit, la faim, le désir, une envie, la convoitise (begeerte) (hebzucht)
avide de (enthousiast om)
l’avidité (f.)
43
l’abondance, l’aisance, la fortune, le luxe, la prospérité, la richesse
fortuné, riche, luxueux, aisé
overvloed, gemak, fortuin, luxe, welvaart, rijkdom
rijk, rijk, luxueus, welgesteld
l’opulence (f.)
opulent
44
se déchaîner, atteindre la plus grande violence ; razend, woedend
faire rage
45
rendre plus lent, réduire la vitesse
vertragend
ralentir
le ralentissement
ralentissant
46
qui provoque ou tend à provoquer qqn, à le pousser à des sentiments ou à des actes violents ; agressif ; qui incite au désir (uitdagend)
provocant / provocateur, -trice
provoquer
la provocation
47
de bescheidenheid
la modestie
modeste
48
paraître nettement, par contraste ; se montrer ; faire ressortir qqch., mettre en évidence
souligner, mettre en relief, mettre en valeur, mettre l'accent sur
duidelijk naar voren komen, door contrast; zich laten zien; iets naar voren brengen, benadrukken
onderstrepen, benadrukken, markeren, benadrukken
ressortir (sur)
49
fel, levendig
vif, vive
50
glanzend
brillant
51
en revanche
par contre
52
choisir qqch
opter pour
53
tint, kleurschakering
le ton (en parlant de couleurs)
54
arranger, assembler, combiner, constituer, former, organiser,
faire partie de, élaborer, créer
comporter, comprendre, consister en, être constitué de
la constitution, la formation
schikken, samenvoegen, combineren, vormen, organiseren,
deel uitmaken van, uitwerken, creëren
bestaan, omvatten, bestaan uit, zijn samengesteld uit
grondwet, formatie
composer
se composer de
la composition
55
lay-out
la mise en page(s)
56
créer, élaborer, établir, fonder, mettre sur pied, monter, organiser
instituer, établir, composer, représenter
l’élaboration, la formation
creëren, ontwikkelen, vestigen, oprichten, opzetten, verzamelen, organiseren
instellen, oprichten, samenstellen, vertegenwoordigen
ontwikkeling, opleiding
constituer
la constitution
57
assortiment complet des caractères de même famille (même forme) ; la fonte ; lettertype
une police de caractères
58
attention # to divide
aandacht # verdelen
diviser
la division
59
des te meer + adjectif
d’autant plus + adjectif
60
een benadering, een aanpak volgen; kiezen voor een aanpak
adopter une approche
61
doorbreken (sens figuré) ; réussir, avoir du succès
la réussite, le développement
percer
la percée
62
belangstelling krijgen voor, zich keren naar, kijken in de richting van
se tourner vers
63
consolider
la consolidation
consolideren
consolidatie
renforcer
le renforcement
64
naître, paraître ; se faire, se réaliser, s'effectuer, s'élaborer ; tot stand komen
voir le jour
65
captivant - enchanteur - ensorcelant - fascinant – grisant ; betoverend, onweerstaanbaar
betoveren, fascineren
de betovering, de fascinatie, de onweerstaanbare charme
envoûtant
envoûter qqn
l’envoûtement
66
apparaître, se montrer, naître ; opduiken, ontstaan
émerger
67
ondoorzichtigheid
l’opacité (f.)
68
opofferen
sacrifier
un sacrifice
69
faire apparaître, souligner, mettre en relief ; iets duidelijk/goed doen uitkomen, iets duidelijk tot uitdrukking brengen, de aandacht op iets vestigen, iets onderstrepen
faire ressortir qqch
70
Niet te overtreffen
Ne sont pas en reste
71
Boor
Percer
72
Naar
Vers
73
Betoverende effecten
Effets envoûtants
74
Tevoorschijn komen
D’émerger
75
Offer
Sacrifier
76
Het eruit laten springen
Faire ressortir
