3.2 Flashcards

1
Q

Romeinen

A

Inwoners van Rome (en van het Romeinse rijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rijk

A

Gebied waarover een vorst regeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Keizer

A

Vorst van het Romeinse rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onderdanen

A

Mensen waarover een vorst (zoals een keizer) de baas is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Limes

A

Grens van het Romeinse rijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie waren de onderdanen van de Romeinse keizer?

A

De mensen in het rijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werd het dorp van de romeinen een groot rijk?

A

De dorpen werden steeds groter en machtiger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Natuurlijke grens

A

Een grens die niet door mensen is gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Germanen

A

Naam die de Romeinen gaven aan de volkeren in Midden-Europa

Die niet door de Romeinen overwonnen waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Galliërs

A

Naam van volkeren in West-Europa in de tijd van

Grieken en Romeinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is het moeilijk een groot rijk te verdedigen?

A
  • Je moet veel mensen redden.
  • Er zijn veel grenzen.
  • Het kost veel geld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Romanisering

A

Andere volkeren namen de cultuur van de Romeinen over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Latijns

A

De taal die de Romeinen spraken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem drie voorbeelden van Romanisering

A
  • Ze leerden de Romeinse taal (Latijn)
  • Ze gingen zich Romeins kleden.
  • Ze begonnen de Romeinse goden te aanbidden.
  • Ze gingen gebouwen maken op de Romeinse manier.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom was het voordeel om je aan te passen aan de Romeinen

A

Je krijgt dan meer rechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Goden

A

Bovenmenselijk wezen dat door mensen wordt aanbeden

17
Q

Tempel

A

Gebedshuis

18
Q

Altaar

A

Plek waar je kunt offeren

19
Q

Tolerant

A

Verdraagzaam

20
Q

Waarom offerden mensen aan de goden

A

Omdat ze hopen dat ze iets terug krijgen

21
Q

De tijd van Grieken en Romeinen

A

Periode van 3000 v.c. tot 500 n.c. (=oudheid)

22
Q

Inwoners van Rome (en van het Romeinse rijk)

A

Romeinen

23
Q

Gebied waarover een vorst regeert

A

Rijk

24
Q

Vorst van het Romeinse rijk

A

Keizer

25
Q

Mensen waarover een vorst (zoals een keizer) de baas is.

A

Onderdanen

26
Q

Grens van het Romeinse rijk.

A

Limes

27
Q

Een grens die niet door mensen is gemaakt.

A

Natuurlijke grens

28
Q

Naam die de Romeinen gaven aan de volkeren in Midden-Europa

Die niet door de Romeinen overwonnen waren.

A

Germanen

29
Q

Naam van volkeren in West-Europa in de tijd van

Grieken en Romeinen.

A

Galliërs

30
Q

Andere volkeren namen de cultuur van de Romeinen over.

A

Romanisering

31
Q

De taal die de Romeinen spraken.

A

Latijns

32
Q

Bovenmenselijk wezen dat door mensen wordt aanbeden

A

Goden

33
Q

Gebedshuis

A

Tempel

34
Q

Plek waar je kunt offeren

A

Altaar

35
Q

Verdraagzaam

A

Tolerant

36
Q

Periode van 3000 v.c. tot 500 n.c. (=oudheid)

A

De tijd van Grieken en Romeinen