ZHB III Flashcards

1
Q

Proef van Rinne

A

Gehoortest
Hierbij wordt de stemvork op de mastoid gezet. Daarna wordt de stemvork voor het oor gehouden. Als de pt geluid voor het oor beter hoort, is de test positief. Dit betekent dat er GEEN gehoorschade is!!

Hiermee wordt geleiding getest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Proef van Weber

A

Hier mee wordt onderscheid gemaakt tussen perspectief en conductief gehoorverlies.

De stemvork wordt op het voorhoofd gezet. Bij geleidingsverlies hoort iemand beter in het aangedane oor. Bij perceptie verlies hoort iemand beter aan het gezonde oor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perceptief gehoorverlies

A

Gehoorverlies is gelokaliseerd in de cochlea. Dit betekent dat zowel beengeleiding als luchtgeleiding slecht is, omdat het geluid niet kan worden waargenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conductief gehoorverlies

A

(geleiding) Gehoorverlies is gelokaliseerd in middenoor of gehooruitgang. Dit betekent dat de beengeleiding goed is, maar de lucht geleiding slecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Proef van Siegle

A

Hierbij wordt de gehoorgang afgesloten met een trechtertje en kan de onderzoeker met een ballon de drukverschillen in het oor veranderen.

Dit test de beweeglijkheid van trommelvlies en kunnen perforaties worden opgespoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prebyacusis

A

Langzaam progressief perspectief gehoorverlies.

Ouderen
Symmetrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mimische spieren

A
  • m. orbicularis oculi
  • m. orbicularis oris
  • m. zygomaticus major
  • m. buccinator
  • platysma

NVII facialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

NI

A

Nervus olfactorius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

NII

A

Nervus Opticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NIII

A

N oculomotorius

Aansturing van:

  • m. rectus superior
  • m. rectus inferior
  • m. rectus medialis
  • m. obliquus inferior
  • m. sphincter pupillae
  • m. ciliaris
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

NIV

A

N trochlearis

Aansturing van:
- m. obliquus superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

NV

A

N trigeminus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

NV-I

A

N. opthalamicus

Dit wordt sensibele zenuw voor :
N. frontalis (huid)
N. lacraminalis (oog)
N. nasociliaris (neusholte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

NV-II

A

N. maxillaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

NV-III

A

N. mandibularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

NVI

A

N. abducens

Aansturing van:
- m. rectus lateralis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

NVII

A

N. facialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

NVIII

A

N. vestibulocochlearis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

NIX

A

N. glossopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

NX

A

N. Vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

N. XI

A

N. Accessorius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

NXII

A

N. Hypoglossus

Smaak achterste 1/3de tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Cluster C

A

Angst

  • Vermijdende persoonlijkheidsstoornis
  • Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
  • Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
24
Q

Cluster A

A

Contactstoornis

  • Schizoide persoonlijkheidsstoornis
  • Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
  • Paranoide persoonlijkheidsstoornis
25
Q

Cluster B

A

Lastig

  • Histrionische persoonlijkheidsstoornis
  • Narcistische persoonlijkheidsstoornis
  • Anti sociale persoonlijkheidsstoornis
  • Borderline persoonlijkheidsstoornis
26
Q

Lagen van de cornea

A
  • Plaveiselepitheel (pijn bij corpus alienum)
  • Membraan van Bowman
  • Stroma (dikke laag)
  • Membraan van Descement
  • Endotheel van de voorste kamer (pompfunctie van het hoornvlies en daarmee de helderheid).
27
Q

Risicofactoren Glaucoom

A
Verhoogde oogdruk
CVD, DM
Leeftijd
Hoge myopie
Negeroide ras en aziaten
28
Q

Symptomen glaucoom

A

Chronisch:
- Gezichtsvelduitval: vezelbundelscotoom

Acuut:

  • Pijn
  • Hoofdpijn
  • Misselijk
  • Rood oog
  • Cornea oedeem
  • Lichtstijve pupil
29
Q

Symptomen ablatio retina

A
  • Lichtflitsen
  • Donkere vlek/gordijn
  • Acute mouches volantes
  • Daling van centrale visus
30
Q

Risicofactoren ablatio retina

A
  • Myopie >6.0
  • Familiar
  • Intraoculaire operatie
  • Trauma
  • Bindweefselafwijking
31
Q

Buiten de conus

A

N trochlearis
N frontalis
N lacrominalis

32
Q

Binnen de conus

A

N nasociliaris
N occulomotorius
N abducens

33
Q

Plexus van Kiesselbach

A

Dit is een groep arterien in de neus. Deze veroorzaken een bloedneus.

  • a. opthalamica (a. carotis interna)
  • a. maxillaris (a. carotis externa)
  • a. facialis (a. carotis externa)
34
Q

Oppervlakkige kauwspieren

A
  • m. masseter

- m. temporalis

35
Q

Diepere kauwspieren

A
  • m. pterygoideus lateralis

- m. pterygoideus medialis

36
Q

Functies pigment oog

A
  • Absorptie van licht
  • Vit A metabolisme
  • Bloed retina barriere
  • Fagocytose fotoreceptoren
  • Wartme/zuurstof uitwisseling
37
Q

Myopie

A

Het brandpunt valt voor de retina. Licht wordt te strak afgebogen.

  • Bijziend (Bol)
  • Negatieve lens
38
Q

Hypermetropie

A

Het brandpunt valt achter de retina. Het licht wordt te zwak afgebogen.

  • Verziend
  • Positieve lens
39
Q

Presbyopie

A

Het accomodatievermogen van de lens wordt minder met ouderdom, omdat de lens stijver wordt en minder goed bol kan staan. Dit is een fysiologisch proces.

  • Ouderdomleeszwakte
  • Positieve lens
40
Q

Astigmatisme

A

De lens is niet sferisch (bolrond). Hierdoor ontstaan verschillende brandpunten.

  • Cillinder
41
Q

Anisometropie

A

Er is een groot verschil in refractieafwijkingen tussen beide ogen. Bij kinderen is hierdoor een kans dat er een amblyopie (lui oog) ontstaat.

Nieuw bij volwassenen –> tumor

42
Q

BPPD

A

Benigne paroxysmale positieduizeligheid

Pathofysiologie: Otolyten uit sacculus/utriculus verplaatsen naar semicirculaire kanalen. Deze zijn zwaarder dan endolymfe. Bij snelle bewegignen gaan steentjes rollen en raken de haarcellen geexciteerd.

Klachten:

  • seconde durende draaiduizeligheid
  • Uitgelokt door snelle hoofdbewegingen (bukken)

Diagnose: Dix-Hallpike proef
Er is een rotatoire nystagmus te zien

Beh: Epley-manoeuvre.

43
Q

Ziekte van Meniere

A

Pathofysiologie: Endolymfatische hydrops waardoor stand van membraan verandert.

Klachten:

  • aanvalsgewijze draaiduizeligheid >20 minuten
  • aanvalsgewijze gehoorverlies
  • Tinnitus
  • Vol gevoel in oor

Beh:

  • KT: antimimetica
  • LT: beperken zout, stress, caffeine, nicotine
  • LT: Dexamethason
44
Q

Neuritis vestibularis

A

Pathofysiologie:
Ontsteking van de n. VIII. Verwekker is viraal na BLWI.

Klachten:

  • acuut optredende hevige draaiduizeligheid
  • geen gehoorklachten
  • horizontale nystagmus naar gezonde kant

Beh: expectatief.

45
Q

Indicatie antibiotica-beleid OMA

A
  • Ernstig ziek
  • Kind <2 jaar dubbelzijdig
  • Uitblijven verbetering >2d
  • Otorroe (trommelvliesperforatie)
46
Q

Indicatie paracentese

A
  • Hevige pijn niet reagerend op medicamenteuze behandeling
  • Koortsstuipen
  • Verminderde afweer
  • Recidiverende OMA (>6 per jaar)
  • Gecompliceerde OMA
  • Persisterende OMA of recidief binnen 1 week
47
Q

Voorkeurslocatie psoarisis vulgaris

A
  • Strekzijde van knien, elleboog
  • Stuitje
  • Behaarde hoofdhuid
48
Q

Koebnerfenomeen

A

Wondje op huid wordt daarna psoriasis

49
Q

Teken van Auspitz

A

Psoriasis

Na het wegkrabbben van schilfers en rode vlies zijn er puntbloedinkjes zichtbaar.

50
Q

Kaarsvetfenomeen

A

Psoriasis

Bij wrijven over laesie neemt schilfering toe

51
Q

Symptomen psoarisis vulgaris

A
  • Chronische schilferende erythomateuze plekken op strekzijde knien/elleboog, stuit, behaarde hoofdhuid
  • Kaarsvetfenomeen
  • Olievlekfenomeen
  • Distale onycholyse
  • Subunguale keratose (kalknagel)
  • Koebnerfenomeen
  • Teken van Auspitz
  • Jeuk (licht)

Zonlicht heeft een gunstig effect!

52
Q

Indicaties systemische therapie bij dermatomycose

A
  • Uitgebreid
  • Harde delen (vb. hoofd)
  • Diepe mycosen
  • Onychomycosen (schimmelnagel)
53
Q

Oppositioneel opstandige gedragstoornis

A

Kind gaat voordurend in discussie en verzet zich tegen regels.

  • driftbuien
  • niet luisteren
  • uitdagend gedrag
54
Q

Conduct disorder

A

Kinderen gedragen zich normoverschrijdend. Dit houdt in dat er agressief gedrag wordt vertoond: intimideren, dreigen.

55
Q

Self-fulfilling prophecy

A

Als je denkt dat iets op een bepaalde manier zal gaan, dan gaat het vaak ook zo. Dit is omdat iemand dan ook dat gedrag gaat vertonen.