DNA6 Flashcards

1
Q

GENREGULATIE

A

aan of uit zetten van een gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

GENEXPRESSIE

A

wanneer een gen aan staat dan vindt translatie en transcriptie plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

van welke factoren hangt genexpressie af?

A

milieufactoren en cel functie en vindt plaats in de juiste moment en plaats, door regulaatorgenen, bij prokaryoten activeren ze de repressororgen die maakt repressor en bij eukaryoteen coderen ze voor transcriptiefactoren die genexpressie remmen of activeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

inductor

A

brengt genexpressie op gang, en bindt de reprosser aan als transcriptie opgang is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

structuurgenen

A

bevatten informatie voor de eiwitsynthese in de ribosomen, en langs deze genen vindt transcriptie plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

repressor bij prokaryoten

A

kunnen actief of inactief zijn, als er geen inductor bindt aan operator en de RNA polymerase die gebonden is aan de promoter wordt geblokkeerd, soms als de repressor actief wordt doordat er is een COREPRESSOR aan gebonden is dan bindt aan de operator en onderdrukt de genexpressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

omnipotent

A

stamcellen in heel vroeg embryonale stadium en ontwikkelen tot alle celtypen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pluripoten

A

stamcellen die ontstaan na eerste klievingsdeling, en ontwikkelen tot alle cellen van het organismen, embryonale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

multipotent

A

stamcellen van volwassenen ontwikkelen tot beperkte aantal cellen bijv. bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

apoptose

A

zelfregulerende cel dood door bepaalde enzymen te activeren, dan wordt de cytoskelet afgebroken en verliest de cel contact met andere cellen, daarna knippen enzymen DNA en worden de resten opgeruimd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

methylgroepen

A

Binden aan stikstofbasen (meestal cytosine ) dan kan de DNA niet meer afgelezen worden en kan via celdeling aan nageslacht worden gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

RNA interferentie

A

translatie voorkomen door miRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

miRNA

A

mini RNA die blokkeert translatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dicer

A

enzym die miRNA maakt uit langere RNA (LUS vorm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly