a Flashcards
1
Q
(zich) aanpassen
A
adjust
2
Q
steunen
A
back up
3
Q
stimuleren
A
boost
4
Q
(af) drijven
A
drift
5
Q
coderen
A
encode
6
Q
het voorbeeld volgen
A
follow suit
7
Q
onuitstaanbaar
A
intolerable
8
Q
(het)uitslapen
A
lie-in
9
Q
duidelijk
A
markedly
10
Q
controleren
A
monitor
11
Q
voortduren
A
persist
12
Q
neiging
A
predisposition
13
Q
voorlopig
A
preliminary
14
Q
omkeren
A
reverse
15
Q
twijfelaar
A
sceptic
16
Q
wetenschap
A
science
17
Q
aanzienlijk
A
significantly
18
Q
op gang komen
A
get into gear
19
Q
proef
A
trial
20
Q
bereiken
A
achieve
21
Q
goed geknipt
A
clean-cut
22
Q
vaststellen
A
determine
23
Q
nadeel
A
disadventage
24
Q
inlevingsvermogen
A
empathy
25
uitrusten met
equip
26
uitblinken
excel
27
hierarchisch
hierarchical
28
kaak
jaw
29
evenwijdig
level
30
scheef
lopsided
31
nauwkeurig
minutely
32
overwinnen
overcome
33
opiniepeiling , stemming
poll
34
tekortkoming
shortcoming
35
(karakter) trek
trait
36
onbewust
unconsciously
37
kiezen
vote
38
krakkemikkig
wonky
39
polsbreedte
wrist width
