Aandacht, executieve functies en geheugen Flashcards

(37 cards)

1
Q

Waar staat ARAS voor?

A

Ascending Reticular Activating System

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is de ARAS mee betrokken?

A

aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet de thalamus met de informatie die vanuit de ARAS binnenkomt voordat het naar de cortex wordt gestuurd?

A

filtering van informatie; herhaalde en zwakke stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar is bewuste verwerking van informatie (alertheid)?

A

cerebrale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is aandacht belangrijk?

A
  • Omgaan met beperkte hersencapaciteit
  • Faciliteiten stimulusdetecties en perceptie
  • Relevante hersenprocessen activeren (geheugen)
  •  Klaarmaken om in actie te komen! (bekende situaties hoef je minder moeite voor te doen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Informatieverwerking kan automatisch en gecontroleerd worden verwerkt. Wat zijn kenmerken van elk?

A
  • Automatisch
    o Stimulus-gestuurd
    o Bottom-up
    o Onbeperkte capaciteit; snel
    o Geen aandachtsinspanning nodig
    o Eenmaal aangeleerd, moeilijk te veranderen
  • Gecontroleerd
    o Motivatie-gestuurd
    o Top-down
    o Beperkte capaciteit, traag
    o Aandachtsinspanning nodig
    o Kan willekeurig (afhankelijk van de omstandigheden, persoonlijke belangen, etc) worden aangewend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke drie soorten aandacht zijn er?

A
  • Selectieve aandacht
  • Verdeelde aandacht
  • Volgehouden aandacht/vigilantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk type informatieverwerking is motivatie-gestuurd?

A

gecontroleerde informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk type informatieverwerking heeft onbeperkte capaciteit en is snel?

A

automatische informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vul in: Visuele informatie gaat naar de … cortex voor ‘wat’, en via de … cortex naar de ‘waar’ stroom.

A

Visuele informatie gaat naar de temporale cortex voor ‘wat’, en via de parietale cortex naar de ‘waar’ stroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe uit het syndroom van Anton zich?

A
  • Hypodensiteit bilateraal occipitaal (occipitale bloeding)
  • Corticale blindheid
    o Ontkenning blindheid
    o Levendige beschrijving van omgeving/confabuleren
    o Beelden intern gegenereerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit welke drie onderdelen bestaat het uitvoeren van plannen?

A
  • Vaststellen van doel en ontwikkelen subdoelen
  • Vaststellen van wat nodig is om subdoelen te bereiken
  • Rekening houden met consequenties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke structuur is betrokken bij het uitvoeren van plannen?

A

(pre)frontale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 5 subcorticale circuits zijn betrokken bij plannen?

A
  1. motorisch circuit
  2. oculomotorisch ciruit
  3. dorsolateraal prefrontaal
  4. lateraal orbitofrontaal
  5. anterieure cingulate
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke drie van deze circuits is betrokken bij cognitie/hogere orde?

  1. motorisch circuit
  2. oculomotorisch ciruit
  3. dorsolateraal prefrontaal
  4. lateraal orbitofrontaal
  5. anterieure cingulate
A
  1. dorsolateraal prefrontaal
  2. lateraal orbitofrontaal
  3. anterieure cingulate
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet het motorische circuit?

A

a. SMA, premotor, motor  putamen  globus pallidus  thalamus  SMA
b. Supplementary Motor & Premotor: planning, initiatie en opslag
c. Motor programmas; fine-tuning beweging
d. Motorisch: uitvoering van beweging volgens plan

17
Q

Wat doet het oculomtorisch circuit?

A

a. Frontale oogveld  centrale caudatus  globus pallidus / substantia nigra  thalamus
b. Vrijwillige oogbewegingen
c. Onafhankelijk van visuele stimuli

18
Q

Welke problemen krijg je als er een defect zit in het dorsolateraal prefrontale circuit?

A

i. Oordeelsvermogen
ii. Concrete denken
iii. Cognitieve flexibiliteit/planning
iv. Executieve funcite, motorplanning, aandacht
v. Aandachtsspanne en werkgeheugen

19
Q

Welke problemen krijg je als er een defect zit in het lateraal orbitofrontale circuit?

A

b. Problemen met:
i. Social aangepast gedrag
ii. Impulscontrole
iii. Emotionele labiliteit
iv. Stimulusgestuurd gedrag
v. Arousal, motivatie, affect
vi. Orbitofrontaalkwab: bewust zijn

20
Q

Welke problemen krijg je als er een defect Isin het anterieure cingulate circuit?

A

i. Initiatiefverlies
ii. Verminderde verbale output & motoriek
iii. Akinetische mutisme = gebrek aan beweging & spraak
iv. Incontinentie

21
Q

Wat zijn de functies van de prefrontale cortex?

A
  • Werkgeheugen
  • Representatie van omgeving die gedrag stuurt
  • Representatie LTM geactiveerd in werkgeheugen om huidige gedrag aan te passen
  • Vereist uitwisseling van huidige perceptuele informatie met opgeslagen informatie
22
Q

Welke verbindingen heeft de prefrontale cortex? (ter illustratie)

A

motorisch, perceptueel, limbische gebieden. Parietale en temporale cortex. Subcorticale structuren projecteren indirect naar PFC via thalamus. Vanuit PFC feedback naar meeste van deze subcorticale structuren (= gedrag moduleren).

23
Q

Wat zijn oorzaken van frontale laesies/stoornissen?

A

traumatisch hersenletsel, tumoren (na verwijdering alsnog behoudt van functies), vasculaire lesies, neuropsychiatrie (frontotemporale dementie, schizofrenie).

24
Q

Nog even kort, wat zijn van alle systemen binnen het limbische systeem hun functies?

A
  • Hippocampus: kritisch voor aanleren nieuwe informatie en consolidatie (STM  LTM)
  • Amygdala: koppeling met emoties, m.n. angst
  • Cortex: opslag informatie
  • Prefrontale cortex: hogere orde verwerking en planning
25
Wat is encoding?
het proces waarin inkomende informatie wordt gerelateerd aan informatie die al aanweizg is in het geheugen, waardoor het makkelijker te onthouden en terug te halen is (retrieval). Meestal automatisch
26
We encadreren op grond van betekenis, beelden en organisatie. Hoe wordt deze voordeling ook wel omschreven?
visual (structurele encodering), acoustic (fonemische encodering) en semantic (diep, zoals lezen). ook wel 'personaliseren van informatie'
27
Welke drie soorten van geheugen hebben we (NIET (non)declaratief?)
- sensorisch geheugen - werkgeheugen - lange termijn geheugen
28
Hoe snel gaat sensorisch geheugen?
SNEL: Visueel: 0.5 sec, auditief 3-4 sec, tactiel <1 sec
29
Werkgeheugen en aandacht gaan hand in hand. Wat zijn enkele kenmerken hiervan (illustratief)?
 Je kunt aandacht schenken zien als in het werkgeheugen houden  Aandacht is noodzakelijk voor herhalen, het interne herhaalproces  Hoe langer je aandacht schenkt aan iets, hoe groter de kans dat het zal worden onthouden  Capaciteit werkgeheugen is beperkt maar via ‘chunking’ (= actief encodeerproces) is het makkelijker om meer informatie op te slaan.
30
Stelling: lange termijn geheugen is beperkt
niet waar, is onbeperkt
31
welke structuur is betrokken bij lange termijn geheugen?
hippocampus, daarna naar specifieke corticale gebieden. Hippocampus zorgt voor verbindingen en integratie van informatie
32
Ter illustratie: dit zijn de verschillende verbindingen bij lange termijn geheugen: o Encodering perceptuele, motorische en cognitieve informatie o Gespecialiseeerde primaire en associatieve corticale gebieden o Hipoocampus integreert informatie o Reactivatie van hippocampale-corticale netwerken leidt tot versterking cortico-corticale connecties o Versterking cortico-corticale connecteis: herinneringen onafhankelijk van hippocampus o integratie met eerdere corticale herinneringen o connecties hippocampus-cortex snel, tijdelijk o connecties tussen corticale areas langzaam en langdurig
top
33
sterke emoties zorgen voor ...
sterkere herinneringen
34
Continue stress kan geheugen...
verstoren
35
Hippocampus is *kleiner/groter* bij mensen met PTSS
kleiner
36
Hippocampus is *kliner/groter* bij mensen die meer bestand zijn tegen stressoren
groter
37
HOe leer je effectief?
- Regelmatige leerperioden geven steeds minder extra resultaat - Als leerperioden ‘te dicht’ op elkaar volgen is het resultaat minder dan wanneer ze ‘voldoende’ gespreid zijn - Dit wordt het zogenaamde ‘massed versus spaced repetition’ effect genoemd