Aardrijkskunde hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

bevolkingskrimp

A

daling aantal inwoners gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

groene hart

A

groen en grotendeels nog open, landelijk gebied dat tussen de 4 grote steden in ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

grootstedelijke functies

A

activiteiten (in bedrijvigheid, openbaar bestuur, kennis, cultuur en recreatie,) waarvan de bevolking in de wijde omtrek van steden gebruikmaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mainports

A

intercontinentale transportknooppunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

metropool

A

stedelijk gebied dat niet alleen de kernstad, maar ook de voorsteden en het ommeland omvat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

metropoolvorming

A

proces van globalisering in de stedelijke samenleving, waarbij grootstedelijke functies zich concentreren in 1 metropool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

noordvleugel

A

deel van randstad, bestaand uit kernsteden Amsterdam en Utrecht, dat zich uitstrekt over drie provincies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Randstad

A

stedelijk gebied gevormd door Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, met hun omgeving, dat in een ring rond een grotendeels landelijk gebied ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reikwijdte

A

afstand die klanten willen afleggen voor een voorziening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stedelijk netwerk

A

steden die door middel van infrastructuur en onderlinge relaties sterk met elkaar verbonden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verzorgingsgebied

A

gebied rond een voorziening waarin de meeste mensen gebruik maken van die voorziening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

concentratiebeleid

A

beleid in de ruimtelijke ordening gericht op het concentreren van bebouwing in steden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

groeikernen

A

plaatsen op enige afstand van grote steden, die vanaf 1975 sterk groeiden door suburbanisatie als gevolg van overheidsbeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

omgevingswet

A

1 wet met alle regels over de fysieke omgeving en de maatschappelijke participatie in de besluitvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ruimtelijk beleid

A

de plannen van de overheid voor het gewenste huidige en toekomstige gebruik van de ruimte in Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ruimtelijke ordening

A

alle regels die er bestaan over de inrichting van de ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

sectoraal beleid

A

beleid voor 1 onderwerp of sector van de samenleving wordt vastgesteld, zoals voor landbouw of woningbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

spreidingsbeleid

A

beleid in ruimtelijke ordening waarin de bebouwing gespreid word over woonkernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

structuurvisie

A

beleidsdocumenten waarin langetermijnplanning staat voor de ruimtelijke ordening van een gebied, zoals randstad 2024

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Vinex-locatie

A

plaats aangewezen door de overheid vanaf 1993 om suburbanisatie door middel van nieuwbouw op te vangen, aan de rand van een bestaande stad

21
Q

19e-eeuwse arbeiderswijk

A

woonwijk gebouwd tussen 1870 1920

22
Q

creatieve stad

A

een stad met veel werkgelegenheid in creatieve beroepen

23
Q

duale arbeiderswijk

A

de grote kloof tussen banen voor theoretisch en praktisch opgeleiden

24
Q

duurzame stad

A

een stad waarin toekomstige generaties er goed kunnen blijven leven

25
Q

kenniseconomie

A

een economie waarin de productiefactoren arbeid en kapitaal sterk gericht zijn op de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologie

26
Q

naoorlogse (flat)wijk

A

wijk gebouwd tussen 1950 en 1970, waar hoogbouw wordt afgewisseld met laagbouw

27
Q

publiek-private samenwerking (pps)

A

samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid bij grote bouwprojecten

28
Q

ruimtelijke segregatie

A

gescheiden wonen van bevolkingsgroepen in aparte woonwijken

29
Q

sciencepark

A

bedrijventerrein in de buurt van een universiteit met uitstekende digitale infrastructuur

30
Q

smart city

A

stad met max gebruikmaakt van digitale technologie: computers en internet

31
Q

zakelijke dienstverlening

A

de bedrijven in de tertiaire sector die allerlei diensten aan het bedrijfsleven en de overheid bieden

32
Q

buurt- of wijkvoorzieningen

A

ontmoetingsmogelijkheden voor de bewoners van een buurt of wijk

33
Q

gentrification

A

proces waarbij in een oudere wijk steeds meer woningen opgeknapt worden, waardoor er mensen met een hoger inkomen komen wonen: hierdoor stijgen de huizenprijzen en het voorzieningsniveau in de wijk

34
Q

herstructurering

A

slopen van slechtere huurwoningen in combinatie met nieuwbouw van duurdere woningen

35
Q

objectieve sociale (on)veiligheid

A

de (on)veiligheid afgemeten aan het aantal criminele feiten dat door de de politie is geteld

36
Q

onderhoud

A

mate waarin de openbare ruimte tijdig wordt opgeruimd en hersteld

37
Q

openbare ruimte

A

ruimte die er voor iedereen is, maar die soms van niemand lijkt te zijn

38
Q

overzichtelijkheid

A

een goede inrichting en indeling van de openbare ruimte

39
Q

sociale cohesie

A

de bereidheid van burgers om een actieve rol te spelen in een buurt, elkaar te informeren en te helpen

40
Q

sociale (on)veiligheid

A

de bedreiging van de veiligheid die van binnen de samenleving komt, zoals misdrijven en overtredingen tussen burgers onderling

41
Q

stadsvernieuwing

A

het verbeteren van de kwaliteit van de woningen door de overheid (circa 1980-1990)

42
Q

subjectieve sociale (on)veiligheid

A

het gevoel dat mensen in een buurt hebben over de (on)veiligheid

43
Q

toegankelijkheid

A

ook kwetsbare mensen kunnen gebruikmaken van de openbare ruimte

44
Q

toezicht

A

aanwezigheid van een aanspreekpersoon in de openbare ruimte

45
Q

woonomgeving

A

de directe omgeving van woningen: stoep, straat, plantsoen, maar ook voorgevel, balkon en voortuin

46
Q

bewonerskenmerken

A
  1. grootte huishoudens 2. etniciteit 3. inkomen 4. gezinsfase 5. leeftijd
47
Q

buurtprofiel

A

de belangrijkste kenmerken van bewoners, woningen en woonomgeving van een bepaalde buurt samengevat

48
Q

woningskenmerken

A
  1. ouderdom van woning 2. eigendom 3. woningtype 4. staat van onderhoud