ACE 5 UNIT 3 Flashcards
(118 cards)
1
Q
hoogbouw
A
a high-rise
1
Q
een haven
A
a harbour
2
Q
wolkenkrabber
A
a skyscraper
3
Q
bezienswaardigheid, herkenningspunt
A
a place of interest, a landmark
4
Q
openbare ruimte
A
a public space
5
Q
wijk, buurt, stadseel
A
a borough, a nieghbourhood, a district
6
Q
woongebied
A
a residential area
7
Q
voorstad, buitenwijk
A
a suburb
8
Q
stadsrand
A
the outskirts
9
Q
opstopping, overbelasting
A
congestiond
10
Q
e capaciteit
A
a capacity
11
Q
levendig, vrolijk
A
lively
12
Q
bruisend
A
bustling
13
Q
typisch voor wereldstad
A
cosmopolitan
14
Q
toegang hebben tot
A
to have acces to
15
Q
vastgoed
A
real estate
16
Q
een inwoner, een bewoner
A
a resident
17
Q
huur betalen
A
to pay rent
18
Q
beweegreden
A
a motive
19
Q
vluchten
A
to flee
20
Q
vervolging
A
persecution
21
Q
onderdrukking
A
oppression
22
Q
ballingschap
A
exile
23
Q
hongersnood
A
famine
24
verhongering
starvation
25
zich vestigen
to settle
26
een kolonist
a settler
27
een nederzetting
a settlement
28
geloof belijden
to practise a religion
29
bevolking
a population
30
midnerheid
a minority
31
meerderheid
a majority
32
volkstelling
a census
33
smeltkroes
a melting-pot
34
asiel aanvragen
to seek asylum/refuge
35
asiel verlenen
to grant asylum/refuge
36
samenleven
to co-exist
37
herkomst, afkomst
ethnicity
38
etnische minderheid
an ethnic minority
39
spanning
tension
40
verdraagzaamheid
tolerance
41
onverdraagzaamheid, bekropmenheid
bigotry
42
terughoudenheid
reluctance
43
afkeer, afgunst
resentment
44
gastvrijheid
hospitality
45
vijandigheid
hostility
46
vreemdelingenangst, vreemdelingenhaat
xenophobia
47
toelaten
to allow
48
weigeren
to deny
49
ondersteunen
to support
50
zich verzetten tegen
to oppose
51
buitenhouden
to keep out
52
deporteren, uitwijzen
to deport
53
bedrijf leiden
to run a business
54
werknemers aannemen
to hire employees
55
werknemers ontslaan
to lay off employees
56
bewerkstelling
employement
57
beroepsbevolking, personeelsbestand
a workforce
58
niet bewerkstelling
unemployment
59
het aanbod
supply
60
de vraag
demand
61
arbeidsmarkt
a job market
62
welvaart; uitkering
welfare
63
produceren, vervaardigen
to manufacture
64
fabrieksbaan, job in productie
a manufacturing job
65
productie
manufactured
66
verwerkte producten
goods
67
handel drijven
to trade
68
handelswaar
trading goods
69
industrie
industry
70
industrieel
industrial
71
landbouw
agriculture
72
agrarisch
agricultural, agrarian
73
bedrijfsgericht
business-oriented
74
deeleconomie
a sharing economy
75
inkomsten
income
76
uitgaven
expenses
77
omzet
a revenue
78
winst
a profit
79
verlies
a loss
80
overmaat, overschrijding
an excess
81
buitensporig
excessive
82
investeren
to invest
83
investering
an investment
84
investeerder
an investor
85
kapitaal
a capital
86
geld lenen (van), lening aangaan
to take a loan (from)
87
geld lenen (aaan), lening geven
lend money (to), to give a loan
88
rentevoet
an interest rate
89
schuld
a debt
90
schulden opstapelen
to accumulate debt
91
blut zijn, geen geld overhouden
to accumulate debt
92
blut zijn, geen geld overhouden
to go broke
93
faillissement
bankruptcy
94
failliet gaan
to go bankrupt
95
faillissement aanvragen
to file for bankruptcy
96
aandelenbeurs
a stock exchange
97
aandeel
a share
98
aandeelhouder
a shareholder
99
financiële markt
a financial market
100
munteenheid
a currency
101
kosten voor levensonderhoud
the cost of living
102
geld verdienen
to make a buck
103
rijk zijn
to be loaded
104
ruwe schatting
a ballpark figure
105
dichtgetimmerde ruit
a boarded-up window
106
voedingsbodem (voor)
a breeding ground (for)
107
kerkgemeenschap
a congregation
108
fractie van een seconde
a split second
109
volksstam
a tribe
110
in het belang van, met het oog op
for the sake of
111
inheems, oorspronkelijk
indigenous
112
verspreid, versnipperd
scattered
113
(te) veel kosten
to break the bank
114
onafhankelijkheid schenken (aan)
to grant independence (to)
115
prijs betalen (voor), boeten (voor)
to pay the price (of)
116
met harde hand regeren
to rule with an iron fist
117
de storm doorstaan
to weather the storm
