Ad Hoc Flashcards
1
Q
Interlocuteur
A
Gesprekspartner
2
Q
Couronner
A
Kronen
3
Q
Pertinent
A
Relevant
4
Q
Garder son Sangfroid
A
Kalmte bewaren
5
Q
Aborder
A
Aanhalen
6
Q
Un cobaye
A
Een cavia
7
Q
Être en adéquation
A
Afgestemd zijn
8
Q
Acquérir
A
Verwerven
9
Q
Requérir
A
Aanvragen
10
Q
Conquérir
A
Veroveren
11
Q
L’assiduité
A
Tijdig aanwezig zijn
12
Q
La gestion
A
Management
13
Q
Gérer
A
Managen
14
Q
Gagner de l’expérience
A
Ervaring opdoen
15
Q
Un challenge
A
Een uitdaging
16
Q
Un défis
A
Een uitdaging
17
Q
L’expéditeur
A
De verzender
18
Q
La destinante
A
De ontvanger
19
Q
Casser du sucre sur le dos de quelqu’un
A
Iemands rug breken
20
Q
Être trié sur le volet
A
Uitverkoren zijn
21
Q
Faire ses choux gras
A
Ophef maken
22
Q
Être à la bourre
A
Tijd raakt op
23
Q
Mettre àl’index
A
Als gevaarlijk beschouwen
24
Q
Revenons à nos moutons
A
Terug naar het onderwerp komen
25
Mettre sa main au feu
Zijn hand ervoor in het vuur steken
26
Rire jaune
Zich groen lachen
27
Aux calendes grecques
Datum die niet bestaat
28
Quand les poules auront des dents
Wanneer Pasen en Pinksteren samen vallen
29
Ne s’est pas passé à merveille
Ging niet perfect
30
Être à la convenance de
Voor het gemak van
31
Des défauts
Defecten
32
Être abimé
Beschadigd zijn
33
Le délai
De deadline
34
Dépassé
Overschrijden
35
Les périodes chargées
Drukke periode
36
Ne tu en fait pas
Maak je geen zorgen
37
La suite
Vervolg
38
Verrouillé
Gesloten
39
ceci ne mène à rien
dit leidt naar niets
40
un huissier
een deurwaarder
41
subir
ondergaan
42
entamer
starten
43
on se retrousse les manches
onze mouwen opstropen
44
il y a du pain sur la planche
er is veel werk te doen
45
il faut passer la seconde
het is tijd om verder te gaan
46
on s'y met
laten we beginnen
47
tomber dans les pommes
in zwijm vallen, flauw vallen
48
s'évanouir
flauwvallen
49
s'en mordre les doigts
spijt van krijgen
50
faire une niot blanche
heel de nacht opblijven
51
jeter un oeil
er naar kijken
52
avoir la main sur le coeur
een gouden hart hebben, vrijgevig
53
avoir les idées noires
gedeprimeerd
54
dans le but de
met als doel
55
répartir les tâches
verdelen van werk
56
remue-méninges
Brainstorming
57
faire le point
inventariseren
58
nous avons franchi
we hebben doorlopen
59
prendre la parole
het woord nemen
60
je vous invite à me faire part de vos remarques
Kunnen jullie je opmerkingen doorgeven
61
J'aimerais laisser place à la discussion maintenant
Ik wil nu graag de discussie openen
62
échanger nos idées
uitwisselen van ideeen
63
voila qui conclut ma partie de la présentation
dit was het einde van mijn presentatie
64
poursuivra
volgt op
65
66
To experience
Vivre