Adjectifs P262-265 Flashcards
(145 cards)
1
Q
Ambitieus
A
Ambitieux (se)
2
Q
Arrogant
A
Arrogant (e)
3
Q
Aandachtig
A
Attentif (ve)
4
Q
Autoritair
A
Autoritaire
5
Q
Gierig
A
Avare
6
Q
Praatziek
A
Bavard (e) de
7
Q
Kwaad, driftig
A
Coléreux (se)
8
Q
Communicatief
A
Communicatif (ve)
9
Q
Gewetensvol
A
Consciencieux (se)
10
Q
Moedig
A
Courageux (se)
11
Q
Creatief
A
Creatif (ve)
12
Q
Nieuwsgierig
A
Curieux (se)
13
Q
Toegewijd
A
Dévoué (e)
14
Q
Discreet
A
Discret (ète)
15
Q
Verstrooid
A
Distrait (e)
16
Q
Spaarzaam
A
Économe
17
Q
Egoïstisch
A
Égoïste
18
Q
Enthousiast
A
Enthousiaste
19
Q
Extravert, open
A
Extraverti (e)
20
Q
Feestvierder
A
Fêtard (e)
21
Q
Trots
A
Fier (fière)
22
Q
Trouw
A
Fidèle
23
Q
Gek,dwaas
A
Fou (folle)
24
Q
Koud
A
Froid (e)
25
Vrolijk
Gai (gaie)
26
Vriendelijk
Gentil (lle)
27
Gulzig
Gourmand (e)
28
Hypocriet, schijnheilig
Hypocrite
29
Idioot
Idiot (e)
30
Ongeduldig
Impatient (e)
31
Onzeker
Incertain (e)
32
Onafhankelijk
Indépendant (e)
33
Informeel
Informel (lle)
34
Intelligent
Intelligent (e)
35
Intiem
Intime
36
Introvert
Introverti (e)
37
Jaloers
Jaloux (se)
38
Vrolijk,blij
Joyeux (se)
39
Onhandig
Maladroit (e)
40
Bescheiden, matig
Modeste
41
Mysterieus, geheimzinnig
Mystérieux (se)
42
Naïef
Naïf (ve)
43
Slordig, nalatig
Négligent (e)
44
Zenuwachtig, nerveus
Nerveux (se)
45
Open
Ouvert (e)
46
Optimistisch
Optimiste
47
Geduldig
Patient (e)
48
Doorzettend
Persévérant (e)
49
Angstig, bang
Peureux (se)
50
Precies, nauwkeurig
Précis (e)
51
Diep, grondig
Profond (e)
52
Voorzichtig
Prudent (e)
53
Rationeel
Rationnel (elle)
54
Romantisch
Romantique
55
Gevoelig
Sensible
56
Ernstig
Sérieux (se)
57
Gedienstig
Serviable
58
Sociaal
Sociable
59
Spontaan
Spontané (e)
60
Teder
Tendre
61
Koppig
Têtu (e)
62
Verlegen
Timide
63
Levendig
Vif (vive)
64
Gewelddadig
Violent (e)
65
Een vriendelijkheid
Une amabilité
66
Een vriendschap
Une amitié
67
Een verschijning
Une apparence
68
Een cliché
Un cliché
69
Een gebrek
Un défaut
70
Een uitwisseling
Un échange
71
Een effect
Un effet
72
Een evenwicht
Un équilibre
73
Het paardrijden
L’équitation
74
Het schermen
L’escrime
75
Een feit
Un fait
76
Een smaak
Un goût
77
Een indruk
Une impression
78
Een oordeel
Un jugement
79
Een maatregel
Une mesure
80
Het zwemmen
La natation
81
De paragliding
Le parapente
82
Een kwaliteit
Une qualité
83
Een stereotype
Un stereotype
84
Een sympathie
Une sympathie
85
Een karaktertrek
Un trait de caractère
86
Verlaten, opgeven
Abandonner
87
Knutselen
Bricoler
88
Aantonen
Démontrer
89
Onthullen
Se dévoiler
90
Identificeren
Identifier
91
Oordelen
Juger
92
Overeenkomen
S’entendre
93
On line
En ligne
94
Persoonlijk
En personne
95
Via video
Par vidéo
96
Op basis van
Sur la base de
97
Aan atletiek doen
Faire de l’athlétisme
98
Babysitten
Faire du baby-sitting
99
Schaken
Jouer aux échecs
100
Gitaar spelen
Jouer de la guitare
101
Een stamboom
Un arbre généalogique
102
Een aantrekkelijkheid
Une attractivité
103
Het vertrouwen
La confiance
104
Een raadgeving
Un conseil
105
Een teleurstelling
Une déception
106
Een meningsverschil
Un désaccord
107
Het geflirt
La drague
108
Een vertrouwen
Une fiabilité
109
Een onderzoek
Une recherche
110
Een verwijt
Un reproche
111
Een waarde
Une valeur
112
Dubbelzinnig
Ambigu (ambiguë)
113
Teleurgesteld
Déçu(e)
114
Kostbaar
Précieux (se)
115
Oppervlakkig
Superficiel (lle)
116
Troosten
Consoler
117
Onderhouden
Entretenir
118
Aanknopen
Nouer
119
Verleiden
Séduire
120
Vastbinden
Se souder
121
Zij aan zij
Côte à côt
122
Iemand in zijn armen nemen
Prendre quelqu’un dans ses bras
123
De banden aanhalen
Rosser des liens
124
Sociaal zijn
Avoir le contact facile
125
De blik afwenden
Détourner les yeux
126
Een zuur gezicht trekken
Faire la grimace
127
Mokken
Faire la moue
128
De wenkbrauwen fronsen
Froncer les sourcils
129
Tanden knarsen
Grincer les dents
130
Vuil/beschuldigd kijken
Lancer Un regard noir
131
Dreigende vinger opsteken
Lever Un doigt menaçant
132
Niet opgeven
Ne pas baisser les bras
133
Hoofd naar de kant buigen
Pencher la tête sure le côté
134
Lippen samenknijpen
Pincet les lèvres
135
Het voorhoofd fronsen
Plisser le front
136
Zijdelings kijken
Regardeer en coin
137
Nuis/mond ophalen
Tordre la bouche/le nez
138
Oplichten/stralen
S’éclairer
139
Glimlachen
Sourire
140
Asociaal
Asocial (e)
141
Elke
Chaque
142
Grappig
Marrant (e)
143
Oneerlijk
Malhonnête
144
Gestresst
Stressé (e)
145
Allle
Tout les, toutes les
