Ak begrippen 4.1 tm 4.4 Flashcards

1
Q

Armoedegrens

A

Geeft aan wat je elke dag minstens nodig hebt: eten, dak boven je hoofd en kleding. De grens ligt in een rijk land hoger dan in een arm land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Koopkracht

A

Hoeveel je in een land kunt kopen voor één dollar of euro. Hangt dus af van het prijsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontwikkelingslanden

A

Landen die niet behoren tot de rijke geïndustrialiseerde landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Scharrel economie

A

Zie informele sector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bbp/hoofd

A

Alles wat in een jaar in een land verdient wordt gedeeld door het aantal inwoners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beroepsbevolking

A

Alle mensen die tegen betaling werken, plus de werklozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Alfabetiseringsgraad

A

Geeft aan hoeveel procent van de bevolking van 15 jaar of ouder kan lezen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Levensverwachting

A

Geeft aan hoe oud mensen bij geboorte naar verwachting gemiddeld zullen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Centrum landen

A

Meest ontwikkelde landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Semi periferie

A

Landen die zich sterk aan het ontwikkelen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Periferie

A

Groep van arme landen, die nog sterk agrarisch zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociale ongelijkheid

A

Grote verschillen inkomen tussen groepen mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Informele sector

A

Het niet-officiële deel van de economie. De activiteiten van deze sector komen meestal niet in de statistieken van de overheid terecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Formele sector

A

Het officiële deel van de economie. Deze activiteiten komen wel terug in de statistieken van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Regionale ongelijkheid

A

Grote verschillen in ontwikkelingsgraad binnen een één land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Globalisering

A

Proces waarbij gebieden wereldwijd op een aantal terreinen steeds meer met elkaar verbonden worden

17
Q

Multinationale ondernemingen (mno)

A

Groot bedrijf dat in meerdere landen fabrieken en kantoren heeft

18
Q

Grondstoffen

A

Nog niet bewerkte goederen

19
Q

Halffabrikcaten

A

Bewerkte grondstoffen ( zitten tussen grondstof en eindproduct in )

20
Q

Eindproducten

A

Producten die gereed zijn en verkocht kunnen worden

21
Q

Handelsbalans

A

Overzicht van de waarde van goederen die in- en uitgevoerd worden

22
Q

Arbeidsintensief

A

Het maken van een product kost veel arbeid, er worden weinig machines gebruikt

23
Q

Achterland

A

Het gebied dat voor de aan- en afvoer van goederen afhankelijk Is van een haven

24
Q

Infrastructuur

A

Alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen of informatie te vervoeren (wegen, spoorlijnen, havens, glasvezel enz)

25
Q

Distributieland

A

Land dat een belangrijke rol speelt in de verdeling van goederen over het achterland

26
Q

Mainport

A

Haven of vliegveld met een belangrijke rol in het internationale vervoer

27
Q

Vestigingsplaatsfactor

A

Reden voor een bedrijf om zich op een bepaalde plaats te vestigen