ak De Wereld Word Kleiner Flashcards

1
Q

Bereikbaar

A

Waarmee je contact kan maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Transportland

A

Het vervoeren/overdracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Doorvoer/transit

A

Vervoer van goederen door het land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Invoer/import

A

Internationale handel overbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uitvoer/export

A

Verkoop naar het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mainsport

A

Knooppunt van belangrijk transportland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mobiliteit

A

Fysiek voor te bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Elektronische infrastructuur

A

Verzameling voorzieningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Overslag

A

Goederen overgezet naar vervoersmedaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Distributie

A

Uitdelen, ronddelen en verdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Open economie

A

Eco interacties plaatsvinden tussen leden van de binnenlandse gemeenschap en mensen en bedrijven daarbuiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gesloten economie

A

Een economie die geen (of weinig) handelsrelaties heeft met het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verkeers indensiteit

A

Hoeveelheid rijdende voertuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Logistiek

A

Transport van goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eindproducten

A

Wat na een aantal bewerkingen verkregen wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Grondstoffen

A

Materialen en proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Transportknooppunt

A

centrale plaats, waar veel vervoerslijnen en vervoersmiddelen samenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lage lonen landen

A

Goederen die goedkoper komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Absolute afstand

A

Werkelijke afstand tussen 2 plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Relatieve afstand

A

Tijd tussen 2 plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Transport middelen

A

Algemeen te gebruiken voor toestellen of apparaten waarmee mensen of voorwerpen worden vervoerd of gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Mondiale samenleving

A

Wereldwijd

23
Q

Productie proces

A

Procent waarbij producten worden gemaakt

24
Q

Multinational

A

Priveondernemingen

25
Q

Globalisering

A

Groeiende internationale handel

26
Q

Communicatie middelen

A

Informatie drager

27
Q

Ontwikkelingslanden

A

Land in ontwikkeling

28
Q

Ontwikkelende landen

A

Ontwikkeld land

29
Q

Krottenwijk

A

Geldgebrek wijk

30
Q

Welzijn

A

Mate van materiale

31
Q

Welvaart

A

Beschikbare middelen worden bevredigd

32
Q

Armoedegrens

A

het inkomen dat iemand nodig heeft om te kunnen voorzien in de basisbehoeften

33
Q

Informele economie

A

de wettelijke en onwettelijke economische activiteiten die niet in de officiële cijfers tot uitdrukking komen

34
Q

Levensverwachting

A

Hoe oud je ongeveer word

35
Q

Verstedelijk

A

Geleidelijke uitbreiding

36
Q

Ondervoeding

A

een lichaamstoestand dat wordt veroorzaakt door een tekort aan inname of opname van voeding resulterend in een veranderde lichaamssamenstelling

37
Q

Monocultuur

A

Zelfde stuk grond, zelfde gewas gebouwd

38
Q

Analfabetisme

A

Hun taal niet voldoende beheersen

39
Q

Verstelijkingstempo

A

Snelheid van hoe snel iets af/toe neemt

40
Q

Ruilvoet

A

Verhouding tussen prijs en vervoer

41
Q

Centrum

A

Een plek met winkels

42
Q

Periferie

A

Randgebied/achterland

43
Q

Bruto nationaal product

A

Totaal toegevoegde waarde

44
Q

WTO

A

Wereldhandelsorganisatie

45
Q

Fairtrade

A

Internationale handel

46
Q

Internationale samenleving

A

Samenwerken over de grenzen verbindt landen en verkleint de kansen op conflicten. Door internationale samenwerking maken we de wereld stabieler, veiliger en welvarender. Een Europa van vrede en veiligheid is een baken voor de rest van de wereld.

47
Q

MNO

A

Multinationale ondernemingsradenoverleg

48
Q

NIC

A

Inkoopprojecten

49
Q

BRIC

A

is een acroniem uit de economie dat verwijst naar de landen Brazilië, Rusland, India en China

50
Q

Multilaterale hulp

A

Ontwikkelingshulp

51
Q

Bilaterale hulp

A

Ontwikkelingsland

52
Q

Duurzame hulp

A

Bestendig omgaan met hulpbronnen

53
Q

Structure hulp

A

Productie structuur

54
Q

Noodhulp

A

Hulp aan slachtoffers van natuurrampen of gewapende conflicten