ak H2

Question 1

aardkorst

Answer 1

Dunne laag gesteente om de aarde, met een dikte van gemiddeld 8 km onder oceanen en 35 km onder continenten.

Question 2

breuk

Answer 2

Barst of scheur in de aardkorst.

Question 3

chemische verwering

Answer 3

Verwering waarbij de samenstelling van het gesteente verandert.

Question 4

endogene kracht

Answer 4

Kracht die de aardkorst van binnenuit verandert.

Question 5

erosie

Answer 5

Het uitschuren en afschuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind.

Question 6

exogene kracht

Answer 6

Kracht die de aardkorst van buitenaf verandert.

Question 7

heuvelland

Answer 7

Gebied met een hoogteligging tussen 200 tot 500 m.

Question 7

gesteentekringloop

Answer 7

Proces waarbij gesteenten door geologische processen (erosie, verwering, sedimentatie en gesteentevorming) telkens worden afgebroken en omgevormd.

Question 8

hooggebergte

Answer 8

Gebied met bergen die hoger zijn dan 1.500 m.

Question 9

jong gebergte

Answer 9

Gebergte dat ‘pas’ enkele tientallen miljoenen jaar oud is.

Question 10

laagland

Answer 10

Gebied met een hoogteligging lager dan 200 m.

Question 10

landschapskringloop

Answer 10

Het proces van verwering en erosie waardoor een landschap telkens van uiterlijk verandert.

Question 11

mechanische verwering

Answer 11

Het uiteenvallen van het gesteente waarbij de samenstelling van het gesteente niet verandert.

Question 12

metamorf gesteente

Answer 12

Stollings- of afzettingsgesteente dat onder invloed van hoge druk en/of hoge temperatuur andere eigenschappen heeft gekregen.

Question 13

middelgebergte

Answer 13

Gebied waar de meeste bergtoppen tussen de 500 en 1.500 m hoog zijn.

Question 14

oud gebergte

Answer 14

Gebergte dat enkele honderden miljoenen jaren oud is.

Question 15

plaat

Answer 15

Stuk van de aardkorst. Heet ook schol.

Question 16

plooiingsgebergte

Answer 16

Gebergte dat is ontstaan door plooiing van stukken van de aardkorst.

Question 17

reliëf

Answer 17

Hoogteverschillen in het landschap.

Question 18

schol

Answer 18

een stuk aardkorst

Question 19

sedimentatie

Answer 19

Afzetting van materiaal dat is meegenomen door water, wind of ijs.

Question 20

sedimentgesteente

Answer 20

Gesteente dat is ontstaan uit materiaal dat is aangevoerd door ijs, water of wind.

Question 21

stollingsgesteente

Answer 21

Gesteente dat is ontstaan door de stolling van magma of lava.

Question 22

verwering

Answer 22

Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei.

Question 23

verweringsmateriaal

Answer 23

Puin dat ontstaat bij verwering.

Question 24

bovenloop

Answer 24

Het eerste stuk van een rivier, dicht bij de bron.

Question 25

eindmorene

Answer 25

Verpulverd materiaal dat een gletsjer voor zich uit heeft geschoven en dat na het afsmelten van de gletsjer is blijven liggen.

Question 26

waterscheiding

Answer 26

Grens tussen twee stroomgebieden.

Question 27

firn

Answer 27

Korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw.

Question 28

firnbekken

Answer 28

Verzamelbekken van overjarige sneeuw, hoog in de bergen.

Question 29

gemengde rivier

Answer 29

Rivier die behalve regenwater ook smeltwater van gletsjers afvoert.

Question 30

glaciaal

Answer 30

Koude periode waarin de gemiddelde temperatuur op aarde een paar graden daalt en waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen. Heet ook ijstijd.

Question 30

gletsjer

Answer 30

Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.

Question 31

gletsjerpoort

Answer 31

De plek waar het smeltwater van een gletsjer uit de gletsjer stroomt.

Question 32

gletsjerrivier

Answer 32

Rivier die smeltwater van een gletsjer afvoert.

Question 33

gletsjertunnel

Answer 33

Tunnel die onder een gletsjer ontstaat als zich daar veel smeltwater verzamelt.

Question 34

grondmorene

Answer 34

Sediment dat onder het ijs ligt en dat achterblijft als de gletsjer smelt.

Question 35

hogedrukcentrale

Answer 35

Een centrale, meestal in de bergen, waar elektriciteit wordt opwekt door vallend of snelstromend water.

Question 36

hydro-elektriciteit

Answer 36

Duurzame energie, waarbij elektriciteit wordt opgewekt door waterkracht.

Question 37

ijstijd

Answer 37

Koude periode waarin waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen. Heet ook glaciaal.

Question 38

interglaciaal

Answer 38

Warmere periode tussen twee ijstijden (glacialen) in.

Question 39

neerslag

Answer 39

Water dat in vaste of vloeibare vorm uit de dampkring (atmosfeer) op aarde neerkomt.

Question 40

U-dal

Answer 40

Dal dat de vorm van een U heeft en is ontstaan door de uitschurende werking van een gletsjer.

Question 41

V-dal

Answer 41

Dal dat de vorm van een V heeft en is ontstaan door de uitschurende werking van een rivier.

Question 42

zijmorene

Answer 42

Gletsjerpuin aan de zijkant van een gletsjer.

Question 43

verval

Answer 43

Hoogteverschil tussen twee plaatsen aan een rivier.

Question 44

vertragingstijd

Answer 44

De tijd die verstrijkt tussen het tijdstip dat de neerslag ergens in het stroomgebied valt en het moment dat het waterpeil stroomafwaarts in de rivier gaat stijgen.

Question 45

verhang

Answer 45

verhang

Question 46

verstening

Answer 46

Toename van het bebouwde oppervlak en de infrastructuur.

Question 47

stroomgebied

Answer 47

Het gebied dat afwatert op de hoofdrivier van een stroomstelsel.

Question 47

stroomstelsel

Answer 47

Rivier met alle zijrivieren en vertakkingen die deel uitmaken van hetzelfde stroomgebied.

Question 48

slenk

Answer 48

Een langs een breukvlak omlaag gezakt deel van de aardkorst.

Question 49

sediment

Answer 49

Meegevoerde zand- en kleideeltjes die bezinken. Heet ook afzettingsmateriaal.

Question 50

rivier

Answer 50

Natuurlijke waterloop die water afvoert uit een gebied.

Question 51

regiem

Answer 51

Schommelingen in de waterafvoer van een rivier in de loop van een jaar.

Question 52

middenloop

Answer 52

Deel van de rivier tussen de boven- en de benedenloop in.

Question 53

meander

Answer 53

Natuurlijke bocht in een rivier.

Question 54

lengteprofiel

Answer 54

Doorsnede van een rivier van bron tot monding.

Question 55

hoefijzermeer

Answer 55

Meer dat is gevormd door de afsnijding van een meander van een rivier.

Question 55

infiltratie

Answer 55

Binnendringen van water in de grond.

Question 56

horst

Answer 56

Een langs een breukvlak liggend deel van het aardoppervlak dat minder naar beneden is gezakt dan de slenk.

Question 57

delta

Answer 57

Een gebied vlak voor de monding, waar de rivier zich vertakt in veel rivierlopen.

Question 58

debiet

Answer 58

De hoeveelheid water die op een bepaald punt door de rivier stroomt in m3 per seconde.

Question 59

benedenloop

Answer 59

Het laatste stuk van een rivier, dicht bij de zee.