Ak weer Flashcards

(70 cards)

1
Q

savanneklimaat

A

Een klimaat waarbij het altijd warmer is dan 18 °C en waarbij er een droge en een natte tijd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

schaal van Beaufort

A

Een maat voor de windkracht, die loopt van 0 (windstil) tot en met 12 (orkaankracht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

steppeklimaat

A

Een klimaat waarbij er weinig neerslag valt, maar er nog wel gras kan groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stijgingsneerslag

A

Neerslag die ontstaat in gebieden waar (vochtige) lucht door het aardoppervlak wordt opgewarmd, opstijgt en hoger in de atmosfeer afkoelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stuwingsneerslag

A

Neerslag die ontstaat bij gebergten waar (vochtige) lucht omhooggestuwd wordt en afkoelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toendraklimaat

A

Een klimaat waarbij het in de warmste maand warmer is dan 0 °C en kouder dan 10 °C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tornado

A

Een zeer krachtige wervelwind die als een trechtervormige slurf onder een onweerswolk zichtbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tropische orkaan

A

Zware tropische storm met een windkracht van ten minste 12 Bft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tropisch regenwoudklimaat

A

Een klimaat waarbij het altijd warmer is dan 18 °C en waarbij er het hele jaar veel neerslag valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verdampen

A

Het overgaan van water (vloeibare fase) in waterdamp (gasfase).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verdroging

A

Het droger worden van de bodem door het dalen van de grondwaterspiegel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

versterkt broeikaseffect

A

Het toenemen van de concentratie van broeikasgassen (bijvoorbeeld koolstofdioxide) onder invloed van de mens waardoor de atmosfeer steeds meer warmte vasthoudt. De gemiddelde temperatuur op aarde wordt hierdoor steeds hoger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verwoestijning

A

Uitbreiding van de woestijn in een gebied, vooral door verdroging en erosie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verzilting

A

De toename van het zoutgehalte in de bodem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waterbalans

A

De optelsom van de neerslag en de verdamping. Kan positief of negatief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

weer

A

De toestand van de atmosfeer (dampkring) op een bepaald moment in een bepaald gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wet van Buys Ballot

A

Door de draaiing van de aarde krijgt de wind, die waait van een hoge drukgebied naar een lagedrukgebied, een afwijking; als je met je rug naar het hogedrukgebied staat, dan heeft de wind op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond naar links.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wind

A

Het bewegen van lucht in de atmosfeer door verschillen in luchtdruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

windkracht

A

De kracht van de wind uitgedrukt in eenheden van de Schaal van Beaufort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

windrichting

A

De kompasrichting waar de wind vandaan komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

woestijnklimaat

A

Een klimaat waarbij er bijna geen neerslag per jaar valt. Er kan bijna niets groeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

zeespiegelstijging

A

Het stijgen van de gemiddelde zeespiegel door het uitzetten van het oceaan- en zeewater en het versnelde afsmelten van land- en gletsjerijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zonnevalshoek

A

De hoek die een bundel invallende zonnestralen maakt met het aardoppervlak. Als de zon loodrecht boven je staat, is de zonnevalshoek 90°.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zonkracht

A

De zonkracht is een maat voor de hoeveelheid straling in het zonlicht die de aarde bereikt en heeft een waarde tussen 1 (zeer weinig uv-straling) en 8 (zeer veel uv-straling). Heet ook uv-index.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
aanlandige wind
Wind die van de zee naar het land waait. Heet ook zeewind.
26
aflandige wind
Wind die van het land naar de zee waait. Heet ook landwind.
27
atmosfeer
Luchtlaag om de aarde. Heet ook dampkring.
28
bewolkingsgraad
Het percentage van de hemel dat met wolken is bedekt.
29
breedteligging
De afstand van een plaats tot de evenaar weergegeven in breedtegraden.
30
broeikasgassen
Gassen in de atmosfeer (dampkring) die warmte vasthouden: koolstofdioxide (CO₂) en methaan (CH₄).
31
condenseren
Het overgaan van waterdamp (gasfase) in water (vloeibare fase).
32
depressie
Een lagedrukgebied rond de 50 tot 60° N.B. en Z.B. met veel frontale neerslag.
33
droog klimaat
Een klimaat waarbij minder dan ongeveer 300 mm neerslag valt per jaar. Hier horen het woestijnklimaat en het steppeklimaat bij.
34
duurzaamheid
Ervoor zorgen dat we weinig of geen schade toebrengen aan de leefomgeving.
35
ecologische voetafdruk
De ruimte die we per persoon innemen op aarde, weergegeven in hectare. Het is een maat voor de duurzaamheid van een land en zijn inwoners.
36
extensieve veeteelt
Veeteelt met weinig dieren op veel grond.
37
frontale neerslag
Neerslag die ontstaat bij een warmtefront en een koufront, waar warme en koude lucht botsen.
38
gematigd landklimaat
Een klimaat met een normale zomer, maar met een koude winter.
39
gematigd zeeklimaat
Een klimaat met een zachte winter (door invloed van de zee) en neerslag in alle maanden.
40
hazard management
Maatregelen van de overheid om natuurrampen en de ernst ervan te voorspellen of de gevolgen ervan te beperken. Heet ook rampenbestrijding.
41
hogedrukgebied
Een gebied met een hoge luchtdruk dan de omgeving. Heet ook maximum.
42
hooggebergteklimaat
Een klimaat dat voorkomt in hooggebergten en waarbij het in alle maanden kouder is dan 10 °C.
43
hoogteligging
Ligging van een plek ten opzichte van zeeniveau, aangegeven in meters.
44
infiltreren
Het in de bodem naar het grondwater wegzakken van neerslag.
45
intensieve landbouw
Landbouw waarbij veel kapitaal (geld) en kennis wordt gebruikt om een hoge opbrengst per hectare of per dier te behalen.
46
intensieve veeteelt
Veeteelt met veel dieren op weinig grond.
47
irrigatie
Het water geven aan landbouwgewassen (sproeien).
48
isobaar
Een lijn die plaatsen met gelijke luchtdruk met elkaar verbindt.
49
isotherm
Een lijn die plaatsen met gelijke temperatuur met elkaar verbindt.
50
klimaat
Het gemiddelde weer over een langere periode (30 tot 40 jaar) in een bepaald gebied.
51
lagedrukgebied
Gebied met een lagere luchtdruk dan de omgeving. Heet ook minimum.
52
landgebruik
De situatie waarbij de grond niet meer goed in staat is om de plantengroei van voldoende water en voedingsstoffen te voorzien.
53
lijzijde
De droge kant van het gebergte, waar de lucht daalt en opwarmt. Heet ook regenschaduw.
54
loefzijde
De natte kant van het gebergte, waar de lucht moet opstijgen, afkoelt, condenseert, waardoor er vaak stuwingsneerslag valt.
55
luchtdruk
De luchtdruk is het gewicht van de lucht op het aardoppervlak.
56
luchtdrukgordel
Een zone met een hoge of lage luchtdruk die op de aarde rond een bepaalde breedtegraad voorkomt.
57
luchtvochtigheid
De hoeveelheid waterdamp die lucht bevat.
58
mediterraan klimaat
Een klimaat met een zachte, natte winter en een warme, droge zomer. Heet ook Middellands Zeeklimaat.
59
natuurlijk broeikaseffect
Het vasthouden van warmte door broeikasgassen in de atmosfeer, waardoor de aarde leefbaar is.
60
neerslag
Water dat in vaste of vloeibare vorm op de aarde neerslaat (zoals regen, sneeuw en hagel).
61
neerslagintensiteit
De hoeveelheid neerslag in een tijdseenheid, bijvoorbeeld per uur of per dag.
62
neerslagverdeling
De verdeling van neerslag in een gebied.
63
nuttige neerslag
Het verschil tussen de hoeveelheid neerslag en de verdamping in een gebied.
64
ontbossing
Het kappen van bossen voor landbouwgrond.
65
overbeweiding
Het over laten grazen van de natuurlijke plantengroei en de bodem aan aantasting blootstellen.
66
relatieve luchtvochtigheid
De hoeveelheid waterdamp in de lucht uitgedrukt als percentage van de maximale hoeveelheid waterdamp die de lucht kan bevatten bij een bepaalde temperatuur.
67
rijstbouw
Het verbouwen van rijst in sawa’s (onder water gezette akkers).
68
tropisch minimum
Een lagedrukgebied bij de evenaar dat ontstaat door de stijgende warme lucht.
69
uitputting
Het verdwijnen van de voedingsstoffen uit de bodem, waardoor de bodem minder vruchtbaar wordt.
70
verzilting
Het zout worden van de bodem door verkeerd gebruik van irrigatiewater.