Algemeen Flashcards

1
Q

Meest voorkomende interstitiële longziekte?

A

Sarcoïdose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat heeft een grotere halfwaardetijd? Heparine of LMWH?

A

LMWH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk deel van het hart ondersteunt een steunhart (LVAD)?

A

Linker hartkamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Systolische functie van het hart

A

Contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diastolische functie van het hart

A

Vulling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar kunnen dikke enkels sterk op wijzen?

A

Pulmonale hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nefrotisch syndroom

A

Proteïnurie > 3,5 gram per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nefritisch syndroom

A
  • Snel achteruitgaande nierfunctie

- Ontstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een verschil tussen EAA en astma

A

EAA > IgG

Astma > IgE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar wordt vitamine D geactiveerd?

A

In de proximale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ventielmechanisme

A

Lucht uit de long gaat de pleuraholte in, maar daar kan het niet meer uit.
> Ook ontbreekt de elastische retractiekracht van de long die normaalgesproken de thoraxwand naar buiten trekt
> Lucht gaat uit de long, komt in de pleuraholte, maar kan er niet meer uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spanningspneumothorax

A

> Door overdruk in de pleuraholte is er een verminderde veneuze terugvloed naar de rechterkamer
Pas wanneer een lage bloeddruk is gevonden, kan met zekerheid worden gesproken over een spanningspneumothorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gevaar te snel ontplooien van de long

A

Longoedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar in de tubuluscel zitten de eiwitten waarvan de mutatie aanleiding geeft tot ADPKD?

A

Primaire cilium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het mechanisme van het ontstaan van de cysten (ADKPD)?

A

Verlies aan polariteit en secretie van elektrolyten met passief watertransport naar de cyste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

IgA nefropathie

A

> Kan via immunofluorescentie gediagnostiseerd worden, waarbij mesangiale IgA-deposities kenmerkend zijn.
Patiënt presenteert zich met zowel hematurie als proteïnurie
Kan ook secundair voorkomen en heeft vaak een sluipend beloop. Gaat lang niet altijd gepaard met een nierinsufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Thin membrane disease

A

> Een collageen stoornis, het basaalmembraan is aangedaan

> Glomerulaire basaalmembraan abnormaal dun waardoor het gemakkelijk allerlei stoffen doorlaat, waaronder erytrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Membraneuze glomerulopathie

A

> Een afwijking van de glomerulaire basaalmembraan waarbij IgG-antistoffen tegen een proces op de podocytvoetjes gericht zijn vanaf het basaalmembraan
Met lichtmicroscopie zijn verdikte capillairen en basaalmembraan te zijn en met een aanvullende zilverkleuring worden collageenruimtes tussen de immuundeposities zichtbaar
Voornaamste oorzaak voor een nefrotisch syndroom bij volwassenen, gaat gepaard met aselectieve proteïnurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Crescents

A

Halvemaanvormige structuren die de glomerulus steeds verder dichtdrukken (neerslag)
> Leiden tot glomerulosclerose
> Wordt gevormd als ontstekingsmediatoren via een basaalmembraanruptuur in de ruimte van Bowman komen en daar een prikkel tot proliferatie afgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Balkan nefropathie

A

Een vorm van interstitiële nefritis die nierfalen kan veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Syndroom van Bartter

A

> Leidt tot een verhoging van natriurese en dus ook tot volumedepletie en hypokaliëmie
Fout in NKCC2-transporter
Ontstaan symptomen die lijken op het effect van lisdiuretica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Sikkelcelziekte

A

> Bloedziekte waarbij rode bloedcellen door een erfelijke afwijking vastlopen in de kleine bloedvaten, ook in de vasa recta
Distale tubulairennierfunctiestoornis, gepaard gaande met een verstoord concentratievermogen en tubulaire acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Vitamine K

A

Wordt in de lever gebruikt om de stollingsfactoren II, VII, IX en X te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Digoxine

A

> Verhoogt de beschikbaarheid van calcium in de cel

> Verbetert de pompkracht van het hart en zorgt voor een regelmatige hartslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

HAS BLED score

A

Scoresysteem om het 1-jaars risico op ernstige bloedingen te beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

NT-proBNP

A

Stoffen die in specifieke cellen van de hartspier worden gemaakt, vooral wanneer er sprake is van overbelasting van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Gezondheidsdeterminantenmodel

A
  1. Algemene sociaaleconomische, culturele en omgevingsfactoren
  2. Leef- en arbeidsomstandigheden
  3. Sociale netwerk: familie, vrienden en kennissen
  4. Individuele leefstijl
  5. Persoonlijke karakteristieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Longfibrose

A

De myofibroblasten verdwijnen niet en zorgen voor contractie en het blijven produceren van matrix > zorgt ervoor dat de longen kleiner worden (restrictie)

> Teveel collageen in de longen (vooral type I en III)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wondgenezing

A
  • Hemostase
  • Ontsteking of inflammatie
  • Proliferatie
  • Herstel en remodelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Met welk radiologisch onderzoek kan longfibrose het beste beoordeeld worden?

A

CT thorax

31
Q

Wat is te horen bij ausculatie van de longen bij een patiënt met longfibrose?

A

Crepitaties

32
Q

3 bevindingen bij overvulling van de thorax

A
  • Toename van de hartgrootte
  • Toename van pleuravocht beiderzijds
  • Toename van kerley B lijntjes
33
Q

Een bevinding die niet past bij overvulling

A

Dunner worden van de wand van de luchtwegen

34
Q

Waardoor wordt de lange termijn overleving van longtransplantatie het meest beperkt?

A

Chronische afstoting

35
Q

Noem een nierfunctiestoornis waarbij de glomerulus niet is aangedaan

A

Interstitiële nefritis

36
Q

Primair hyperaldosteronisme

A

> Leidt tot een grote expressie van ENaC-kanalen in de verzamelbuis, waardoor veel natriumreabsorptie en veel kalium- en zoutexcretie plaatsvinden
Levert respectievelijk een hoger extracellulair volume, hypokaliëmie en een metabole acidose. Het verhoogde extracellulair volume zorgt voor een verhoging van de bloeddruk

37
Q

Waar berust het werkingsmechanisme van non-invasieve beademing bij acute exacerbatie COPD op?

A

Positieve druk beademing, toename alveolaire ventilatie, ontlasten van respiratoire musculatuur, reset respons PaCO2 van het ademhalingscentrum

38
Q

Pleurodese

A

“Het plakken van beide pleurabladen”

> een behandeling voor een pneumothorax (klaplong) om te voorkomen dat de long nogmaals inklapt. Daarnaast vindt een pleurodese plaats bij vochtophoping tussen de pleurabladen, om het opnieuw vormen van vocht te verhinderen of te vertragen.

39
Q

TLCO

A

Is gelijk aan de DLCO > diffusiecapaciteit
Zegt iets over de oppervlakte en de dikte uit de wet van Fick.
> Bij longfibrose neemt de TLCO af

40
Q

KCO

A

TLCO gedeeld door het alveolaire volume

> Zegt iets over het alveolocapillaire membraan

41
Q

Meeste restrictieve longziekten

A
TLC, FRC, VC en FEV1 > gedaald
RV > gedaald
FEV1/VC > normaal of gestegen
TLCO > gedaald
KCO > gedaald
Compliantie > gedaald
42
Q

Restrictieve longziekten met extrinsieke oorzaak

A
TLC, FRC, VC en FEV1 > gedaald
RV > normaal of gedaald
FEV1/VC > Normaal
TLCO > gedaald
KCO > normaal
Compliantie > normaal
43
Q

Waardoor kunnen restrictieve longziekten worden veroorzaakt?

A
  • Thoraxafwijkingen
  • Spierziekten
  • Overgewicht
  • Interstitiële longziekten
44
Q

Aan welke drie criteria moet worden voldaan om de diagnose EAA te kunnen stellen?

A
  • Bewezen of veronderstelde blootstelling
  • Compatibele kliniek, radiologie en longfunctie
  • BAL met lymfocytose
45
Q

Waarom hebben mensen die roken minder kans op EAA?

A

De sigarettenrook onderdrukt de lymfocyt- en macrofaagfunctie

46
Q

MI type I

A

Een klassiek MI, veroorzaakt door een plaqueruptuur

47
Q

MI type II

A

Een MI, veroorzaakt door een andere ischemische disbalans

48
Q

MI type III

A

Sterfte door MI met onbekende biomarkerdata

49
Q

MI type IVa

A

Een MI als gevolg van een PCI

50
Q

MI type IVb

A

Een MI als gevolg van trombose bij een stent

51
Q

MI type V

A

Een MI als gevolg van een CABG

52
Q

Clopidogrel

A

trombocytenaggregatieremmer

53
Q

Arteriële trombose

A
  • Kan leiden tot een hart- of herseninfarct

- Oorzaak ligt meestal in de primaire hemostase

54
Q

Veneuze trombose

A
  • Kan leiden tot een longembolie of trombosebeen/arm-

- Oorzaak ligt meestal in de secundaire hemostase

55
Q

Trias van Virchow

A

Beschrijft 3 invloeden voor het ontstaan van veneuze trombose

  1. Vaatwandbeschadiging in een bloedbat
  2. Stase of turbulentie in de bloedstroom
  3. Hypercoagulabiliteit
56
Q

Primaire hemostase

A

De vorming van de trombocytenplug onder invloed van de von Willebrandfactor (VWF)

57
Q

Mogelijke oorzaken trombolfilie

A
  • Proteïne S deficiëntie
  • Proteïne C deficiëntie
  • Antitrombine deficiëntie
  • Factor V Leiden mutatie
  • Protrombinegenvariant
58
Q

Heparine

A

Remt de factoren IIa en Xa doordat het de werking van antitrombine versterkt
> werkt gelijk

59
Q

Bij welke klepafwijkingen hoor je een systolische souffle?

A

Aortaklepstenose en mitralisklepinsufficiëntie

60
Q

Drie mechanismen leiden tot hartritmestoornissen

A
  1. Accelerated automaticity (snellere depolarisaties)
  2. Triggered activity (trigger voor depolarisatie)
  3. Re-entry (circulatie van prikkels)
61
Q

Syndroom van Alport

A

> Erfelijke ziekte waarbij het collageen in de basaalmembraan niet goed is aangelegd. De collageenvezels vormen een gecompliceerd netwerk die samen de structuur van de glomerulaire basaalmembraan geven. De basaalmembraan is verdikt en loopt hobbelig.

62
Q

Plasmaferese

A

Hiermee kun je het circulerende IgE uit het bloed halen

63
Q

`NSAID’s

A

NSAID’s remmen de vorming van tromboxaan en dus de plaatjesaggregatie. Voor deze werking is slechts een kleine dosering nodig.

64
Q

Anti-GBM antilichamen

A

> Antistoffen gevormd tegen onderdelen van de glomerulaire basaalmembraan. In bepaalde situaties ontwarren de collageenkluwen zich en komen aan het oppervlak. Ze worden door IgE herkend als antigeen.
Er ontstaat rechtstreeks een reactie van GBM-antilichamen. Het antigeen ligt in de basaalmembraan en de IgE’s gaan daarnaartoe.
Behandeling: plasmaferese dialyse > hiermee kun je het circulerende IgE uit het bloed halen
Sterk achteruitgaande nierfunctie

65
Q

Poststreptokokken glomerulonefritis

A

> Ontstaat na een infectie met streptokokken
Streptokokken eiwitten lopen vast in de basaalmembraan en geven daar een ontsteking. Dit is een nefritisch syndroom met een sterk achteruitgaande nierfunctie. Bij een kind treedt een beeld op waarbij hij steeds minder gaat plassen, donkere urine (bloed) en hypertensie. Dit treedt na een week of twee op, maar gaat gelukkig ook weer over. Het lichaam ruimt deze streptokokkeninfectie weer op, er komt geen antigeen meer in de nier en de ontsteking verdwijnt uit zichzelf weer.

66
Q

Anti-cytoplasmatische antigenen (ANCA-antistoffen)

A

> Ook wel ziekte van Wegener. Hierbij speelt een antistof een rol die gericht is tegen witte bloedcellen. Het gaat om anti cytoplasmatische antilichamen die tegen het cytoplasma van de leukocyten werkt. Het maakt de witte bloedcellen onrustig. De witte bloedcellen ontmoeten de antistoffen in de bloedbaan
De witte bloedcel boort een gat in het endotheel en zorgt zo voor een ontsteking, namelijk vasculitis.
Is meer een systemische ziekte

67
Q

Lupus Erythematodes

A

> Een aandoening die tot allerlei auto-immuun problemen kan leiden. Het lichaam maakt antistoffen tegen DNA en compartimenten van het DNA. Het is een chronische immuuncomplex ziekte en kan leiden tot allerlei soorten afwijkingen zoals gewrichtsafwijkingen en huidklachten. Het ziektebeeld is sterk afhankelijk van waar deze immuuncomplexen neerslaan. Hierdoor is vrijwel elk type glomerulonefritis mogelijk.

68
Q

Eerstegraads AV-block

A

vertraging in de geleiding (>0,20 seconden)

69
Q

Tweedegraads AV-block (type I)

A

De geleiding van het AV-blok duurt steeds langer. Het PR-interval wordt groter totdat er even helemaal geen QRS-complex volgt. Niet fysiologisch, bij veel mensen ook in slaap

70
Q

Tweedegraads AV-block (type II)

A

Dit is een AV-blok dat je niet aan ziet komen, plots volgt er geen QRS-complex na de P-top.

71
Q

Derdegraads AV-block

A

AV-bundel laat geen prikkels meer door. De patiënt is meestal genoodzaakt een pacemaker te krijgen. Er ontstaat een escape ritme (Junctioneel ritme of ventriculair ritme)

72
Q

Hooggradig AV-block

A

Meer dan één P-top wordt niet gevolgd door een QRS-complex, terwijl er normaal wel een relatie is tussen P-top en QRS-complex. Deze patiënten hebben een pacemaker nodig

73
Q

Leidt membraneuze glomerulopathie tot microscopische hematurie?

A

Nee