Alle begrippen toetsweek 2.1 tot 2.5 Flashcards
(34 cards)
Ambacht
Beroep waarbij iemand producten maakt met met zijn handen en gereedschap
Bloeiend
Als het heel goed gaat met iets
Handel
Kopen en verkopen
Irrigatie
Kunstmatige bevloeiing
Landbouwoverschot
Oogst die een boer niet zelf nodig heeft
Landbouwstedelijke samenleving
Samenleving met steden waar een minderheid van de bevolking leeft van ambachten en handel, terwijl de meeste mensen op het platteland leven van landbouw
Markt
Waar mensen handelen
Milieu
Leefomgeving
Specialisatie
Als iemand zich richt op een bepaalde vaardigheid
Welvaart
Rijkdom
Ambtenaar
Iemand die in dienst is van een bestuur
Belasting
Wat mensen moeten betalen aan het bestuur
Koninkrijk
Een staat met een koning
Onderdaan
Persoon die moet gehoorzamen aan een regering
Oudheid
(Tijd van grieken en romeinen) tweede periode (300 v.C. - 500 n.C.)
Rijk
Gebied met regering
Staat
Gebied met een regering
Volk
Grote groep mensen
Vorst
Hoofd van een staat
Wet
Regel waaraan mensen zich moeten houden
Beschaving
Ontwikkelende cultuur
Norm
Wat mensen normaal vinden
Offer
Iets wat iemand aan een god geeft
Priester
Godsdienstig leider