Alle gebaren Flashcards
(70 cards)
1
Q
Ja
A
2
Q
Nee
A
3
Q
Meer
A
4
Q
Minder
A
5
Q
Vol
A
6
Q
Leeg (niets)
A
7
Q
Rood
A
8
Q
Geel
A
9
Q
Blauw
A
10
Q
Groen
A
11
Q
Oranje
A
12
Q
Paars
A
13
Q
Bruin
A
14
Q
Roze
A
15
Q
Wit
A
16
Q
Grijs
A
17
Q
Zwart
A
18
Q
Mama
A
19
Q
Papa
A
20
Q
In
A
21
Q
Op
A
22
Q
Onder
A
23
Q
Voor
A
24
Q
Achter
A
25
Naast
26
Tussen
27
Veel
28
Weinig
29
Groot
30
Klein
31
Weekend
32
Spelen
33
Boos
34
Blij
35
WC
36
Beker
37
Eten
38
Drinken
39
School
40
Leren
41
Kring
42
Juf
43
Buiten
44
Vasthouden
45
Loslaten
46
Verdrietig
47
Jammer
48
Bang
49
Trots
50
Leuk
51
Lief
52
Hebben
53
Kunnen
54
Werken
55
Helpen
56
Vragen
57
Mogen
58
Moeten
59
Opruimen
60
Staan
61
Zitten
62
Komen
63
Maandag
64
Dinsdag
65
Woensdag
66
Donderdag
67
Vrijdag
68
Zaterdag
69
Zondag
70
Bij