alle stof Flashcards

(95 cards)

1
Q

hoe is het driftmodel beschreven?

A

is ontwikkeld en die het accent legt op de verdrongen problemen uit de kindertijd die terugvoeren naar seksuele en agressieve driften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het ID?

A

gedreven door je driften, zoals lust en dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het super ego?

A

je geweten, ideaalbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het ego?

A

wordt ontwikkeld in kindertijd, realistisch deel tussen ID en superego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke 5 ontwikkelingsfasen zijn er?

A

orale, anale, fallische, latentie en genitale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in welke fase vind zich het oedipus complex plaats?

A

fallische fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarvoor worden afweermechanismen gebruikt?

A

om gevoelens van angst aan de oppervlakte te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke 10 afweermechanismen zijn er?

A
  1. verdringing
  2. ontkenning
  3. reactieformatie
  4. isolering
  5. intellectualisering
  6. projectie
  7. splitsing
  8. rationalisatie
  9. verplaatsing
  10. sublimatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is splitsing?

A

iets helemaal goed of slecht vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is rationalisatie?

A

impuls afgekeurd door super ego toch gedaan en goed gepraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is sublimatie?

A

je ego kanaliseert je behoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is overdracht?

A

beleven van gevoelens bij iemand die horen bij een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is tegendracht?

A

de patient roept iets op bij hem van vroeger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is ethiek?

A

ethiek is meer gericht op maximale invulling van een goed mens zijn. ethiek geeft geen specifieke antwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn kenmerken van waarden?

A

waarden hebben karakter van idealen en zijn nogal abstract. ze zijn uitgedrukt in een woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn 5 functies van het recht?

A
  1. ordenen van de samenleving
  2. voorkomen van misstanden
  3. beschermen van belangen
  4. conflict oplossende werking
  5. concretiseren van rechtvaardigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke 3 rechtsbronnen zijn er?

A
  1. wetgeving
  2. verdragen
  3. jurisprudentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat gebeurd er bij de wetgeving?

A

een gezamenlijke besluit van de regering en Staten-Generaal volgende grondwettelijke procedure.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn verdragen?

A

zijn een manier om afspraken te leggen met andere landen van organisaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is jurisprudentie ?

A

rechterlijke beslissing over de toepassing van het recht in een concreet geval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

uit welke 4 sectoren bestaat de rechtbank?

A

kanton, civiel, strafrecht en bestuursrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe heet de uitspraak van de rechtbank?

A

vonnis of beschikking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

uit welke 3 afdelingen bestaat het Gerechtshof?

A

civiele recht, strafrecht en belastingrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe gaat de rechtspleging in Nederland?(3)

A

rechtbank, gerechtshoven, hoge raad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
waaruit bestaat het bestuursrecht?(4)
rechtbank, Raad van State, Centrale Raad van Beroep en College van Beroep
26
welke 4 functies van de beroepscode zijn er?
1. oriënterende functie 2. expliciterende functie 3. legitimerende functie 4. committerende functie
27
wat doet de oriënterende functie van de beroepscode?
maakt werkers in het veld bewust van ethische aspecten
28
wat doet de expliciterende functie van beroepscode?
word uitgelegd zodat iedereen er van weet
29
legitimerende functie van beroepscode?
door het vastleggen in een code van regels kan men er beroep op doen bij verantwoorden van handelingen
30
committerende functie van beroepscode?
geven attitude in beroepsuitoefening
31
wat zijn de 5 uitgangspunten van behavioristische benadering?
1. gedrag is aangeleerd of niet goed aangeleerd 2. nieuw gedrag kan aangeleerd worden via concrete opdrachten 3. waarneembaar gedrag 4. tabula rasa ( mensen aangeboren zonder geweten) 5. emotionele problemen oplossen door ander gedrag aan te leren
32
wat is cue-exposure?
conditionerings reactie treed op bvb bij een verslaafde met drank
33
wat is extinctie?
de conditioneringsreactie gaat met de tijd weg, maar gaat nooit helemaal weg
34
wat is generalisatie?
geconditioneerde impuls niet alleen optreed bij de bel maar ook bij andere dingen
35
wat is een speciale vorm van cue-exposure?
desensitasatie, steeds word een engere impuls aangeboden zodat de cliënt uiteindelijk niet meer bang is
36
wat zijn operante technieken?
straffen, belonen en negeren
37
wat is positieve bekrachtiging?
het gedrag leidt tot iets prettigs voor de cliënt , het gedrag neemt toe
38
wat is positieve straf?
het gedrag leidt tot iets onaangenaams, gedrag neemt af
39
wat is negatieve bekrachtiging ?
het gedrag leidt tot iets vermijden van iets vervelendst, het vermijdingsgedrag neemt toe
40
wat is negatieve straf?
het gedrag leidt tot iets verliezen, het gedrag neemt af
41
welke 5 dingen zijn relevant operante conditionering?
1. belonen werkt effectiever dan straffen 2. shaping ( in kleine stappen iets aanleren) 3. bekrachtigingsschema’s 4. model-leren 5. twee factoren theorie
42
wat houd anatomie in?
autonomie is zelfbestuur van de vrije burger van de stadstaat, zelfstandigheid, vrijheid van wil
43
wat is positieve vrijheid?
positieve vrijheid is dat je vrij zijn tot. Je hebt zelfbeschikking. Je eigen wil om te handelen
44
wat is negatieve vrijheid?
vrijheid hebben tot. Je bent vrij maar er zijn nog regels waar je aan je moet houden
45
wat is paternalisme?
vrijheid van iemand beperken voor hun eigen best wil
46
wat is autonomie als waarde?
zo veel mogelijk zelfbeschikking
47
wat is autonomie als norm?
je hoort autonoom te zijn, je moet zelf kiezen
48
wat is autonomie als vermogen?
door bvb. psychische klachten is die gene minder autonoom
49
autonomie als recht?
recht op zelfbeschikking
50
welke belangrijke wetten zijn er ivm autonomie?
WGBO, abortus, euthanasie, WVGGZ, WZD, WKKG, BIG
51
welke 2 uitgangspunten van cognitieve psychologie zijn er?
- emotionele problemen zijn gevolg van de cliënt en het niet aangeleerde gedrag - problemen ontstaan en blijven dit verkeerd en eenzijdig denken
52
wat is attributie?
verklaringen voor wat wij meemaken door een oorzaak te benoemen
53
wat is interne locus?
de oorzaak ligt bij jezelf
54
wat is externe locus?
oorzaak bij een ander
55
welke 2 uitgangspunten zijn er van therapie Ellis?
1. cliënten zich bewust kunnen worden van hun automatische , onbewuste gedachtes 2. bepaalde gedachten met oefeningen en opdrachten bijgesteld kunnen worden
56
waar staat de ABCDEG voor?
A= de aanleiding B= je opvattingen, gedachtes C= gevolgen, consequenties D= uitdagen irrationale gedachtes E= formuleren van betere gedachtes G= nieuw gedrag
57
10 manieren van disfunctioneel denken?
1. zwart wit denken 2. overgeneralisatie 3. uitvergroting 4. dubieuze conclusies trekken 5. catastrofen 6. emotioneel redeneren 7. moeten- uitspraken 8. labelen 9. personalisatie 10. selectieve abstractie 11. gedachte lezen
58
wat gebruikt BECK voor angststoornissen en depressies?
angst: prikkels opnieuw laten zien, enge prikkels en gevaarsschema’s depressie : opnieuw kijken naar gebeurtenissen in het verleden
59
welke wetten zijn belangrijk voor de rechtspositie van de patiënt?
- WGBO - WKKGZ - WMCZ
60
wat is een geneeskundig behandelingsovereenkomst?
regelt de relatie tussen de patiënt en zorgverlener. De patiënt heeft recht op informatie, toestemmingsvereiste en bescherming van levenssfeer
61
welke 6 rechten zijn geregeld in het WGBO?
1. recht op informatie 2. toestemming voor medische behandeling 3. inzage medisch dossier 4. recht op second opinion 5. vertegenwoordiging van patiënten die niet zelf kunnen beslissen 6. recht op privacy
62
wat houd recht van informatie in?(5)
1. de aard en doel van het onderzoek 2. de gevolgen en risico’s 3. de andere mogelijke methoden van onderzoek en behandelingen 4. de toekomst van de patient zijn gezondheid 5. het termijn en duur van het onderzoek
63
welke 2 uitzonderingen zijn er bij recht op informatie?
1. therapeutische exceptie = als de informatie voor de patiënt nadelig is kan hij het achterhouden, vragen aan collega= collegiale toetsing 2. recht om het niet te weten = als de patiënt het niet wilt weten moet dat geaccepteerd worden
64
wat houd recht op toestemming in?
op verzoek van de patiënt legt de hulpverlener in ieder geval schriftelijk vast voor welke verrichtingen hij toestemming heeft gegeven
65
wie kan voor vervangende toestemming zorgen?
ouderlijk gezag, schriftelijk gemachtigd, echtgenoot en ouder kind
66
hoelang kan het dossier bewaard worden?
20 jaad
67
in welke artikel staat dat de patiënt vernietigings recht heeft?
artikel 454
68
wat is het doel van de BIG wet?
garanderen van de kwaliteit van de beroepsoefenaars in de gezondheidszorg
69
wat is de opzet van de Wet BIG? (4)
- registratie en titelbescherming - voorbehouden handelingen - maatregelen - strafbepalingen
70
welke 2 specialismen van verpleegkundige zijn er?
-verpleegkundige specials AGZ - verpleegkundige specialist GGZ
71
welke beroep + wet van de BIG (arts, tandarts, apotheker, psychotherapeut, fysio, verloskundige)?
arts- art. 19 tandarts- art. 21 apotheker - art. 23 pyschotherapeut- art. 27 fysio- art. 29 verloskundige - art. 31
72
welke 2 eisen houden zich bezig met periodieke registratie?
1. werkervaring (5 jaar) 2. opleiding
73
wanneer word strafbepaling gedaan ?
degene die bij verrichten van handelingen : -buiten noodzaak - schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt
74
welke straffen hoort bij art. 96?
gevangenis, geldboete, ontzet van beroep
75
wat is zelfontplooiing?
het ontwikkelen van jezelf. Ontwikkeld zicht tot een functionerend persoon.
76
wat is onvoorwaardelijke acceptatie?
het ‘zelf’ heeft positieve onvoorwaardelijke acceptatie nodig om zich te kunnen ontwikkelen
77
wat is incongruentie?
je voor doen als iemand die je niet bent
78
wat zijn positieve mogelijkheden?
incongruentie kan vaak leiden tot stoornissen of verslavingen
79
welk begrip staat centraal in de cliëntgerichte therapie?
zelf ontplooiing
80
welke 3 uitgangspunten zijn van toepassing op de cliënt gerichte benadering ?
1. de mens heeft vrije wil 2. actualiseringstendens, de neiging om jezelf te ontwikkelen 3. een verstoorde ontwikkeling komt door gebrek aan liefde, veiligheid en acceptatie
81
wat is zelfactualisatie?
maximaal mogelijke uit je zelf halen
82
welke psychiator is het eens met zelfacutualisatie?
Freud, driften bevredigd
83
welke 4 inspiratie bronnen van de systeembenadering zijn er?
1. jeugdcriminaliteit , komt door slechte gezinsomgeving. Minuchin bedacht. Gezinstherapie 2. verklaart men een stoornis vanuit communicatie problemen in het gezin. Communicatietheoristische benadering. 3. problemen al ontstaan door oudere generaties. Intergenerationale benadering. 4. algemene systeem leer van Von Bertalanffy. Als deel van een ‘systeem’ veranderd veranderd het hele ‘systeem’ mee
84
welke 6 uitgangspunten systeemleer?
1. het geheel is meer dan de som der delen 2. een systeem word geleid door regels 3. er is sprake van circulaire causaliteit 4. het systeem streeft naar homeostase 5. er is sprake van feedback processen 6. het principe dat het systeem om verschillende manieren bereikt kan worden
85
wat is communicatie theoretische benadering?
richt zich op de algemene systeem leer en communicatie in gezinnen
86
welke 6 uitgangspunten horen bij communicatie theoretische benadering?
1 het is onmogelijk om niet te communiceren 2. in de communicatie is sprake van een inhouds en betrekkingsniveau 3. in de communicatie zijn er verschillende vormen van interpunctie mogelijk 4. de communicatie kan op verschillende manieren inconsistent zijn 5. er bestaan verschillende interactieproblemen 6. psychische problemen zijn een vorm van communicatie
87
wat is structurele benadering?
twee verstikkende gezinnen, los zand gezin en kluwengezin
88
wat is een kluwen gezin?
hoog wij-gevoel, geen alleen tijd
89
wat is een verbonden gezin?
emotionele saamhorigheid. individuele verschillen komen tot hun recht
90
wat is een onafhankelijk gezin?
iedereen gaat zijn eigen gang maar ervaart wel gemeenschappelijke basis
91
wat is een los zand gezin?
iedereen leeft langs elkaar, chaos geen betrokkenheid
92
wat is een coalitie?
twee gezinsleden tegen een gezinslid
93
wat is parentificatie?
kind krijgt ouderlijke verantwoordelijkheden
94
wat is primaire loyaliteit?
onverbrekelijk, ouders kind
95
wat is horizontale loyaliteit?
tussen partners /vrienden kan verbroken worden