anatomie Flashcards

1
Q

regional approach

A

Iedere regio van het lichaam wordt bekeken, en alle aspecten en onderdelen worden daarin meegenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

systemic approach

A

Ieder systeem van het lichaam wordt individueel van elkaar bestudeerd. Dit gebeurd door het hele lichaam heen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

The anatomical position

A

standaard positie waarin een persoon moet staan. Neutrale houding met open handen, duimen naar buiten wijzend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Coronal planes

A

loopt verticaal over het lichaam heen, en verdeeld het lichaam in interieur en posterieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sagittal planes

A

loopt ook verticaal en verdeeld het lichaam in links en rechts. precies in het midden wordt het ook wel media sagittal planes genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

transverse planes

A

loopt horizontaal, en verdeelt het lichaam in een boven en onderkant/ superior en inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

anterior/ ventraal

A

voorzijde van het lichaam, het ligt voor een ander element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

posterior/ dorsal

A

aan de achterzijde van het lichaam, achter een ander element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Medial

A

richting de medial sagittal planes gelegen, aan de binnenzijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lateral

A

aan de buitenzijde van het lichaam, verder bij de medial sagittal planes vandaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

superior

A

boven iets anders gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

inferior

A

onder een ander element gelegen, verder naar beneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Proximal

A

dichterbij de romp gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

distal

A

verder van de romp gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

superficial

A

meer naar het oppervlakte van het lichaam gelegen, de huid is meest superficial

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

deep

A

verder het lichaam in gelegen, organen liggen altijd relatief deep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

axial skeleton

A

botten van de schedel (cranium) vertebral column (ruggengraat), ribs, sternum(borstbeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

appendicular skeleton

A

botten van de bovenste en onderste extremiteiten, inclusief het sleutelbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cartilage (kraakbeen)

A

avasculaire (niet doorbloede) vorm van bindweefsel. bestaat uit extracellulaire vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

functies van het kraakbeen (cartilage)

A
  • ondersteuning van het zachte weefsel
  • vormt glad oppervlakte in gewrichten / vormt glijoppervlakte
  • maakt groei in de lange botten mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hyaline cartilage

A

meest voorkomende kraakbeen.
bevindt zich op het oppervlakte van de botten binnen een gewricht
gemiddelde hoeveelheid collagen vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de drie soorten cartilages (kraakbeen)

A
  1. Hyaline
  2. elastic
  3. fibrocartilage
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bot

A

gecalcificeerd levend bindweefsel. Bestaat uit collages vezels met daartussenin verschillende soorten cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

functies van het bot

A
  • ondersteuning van het lichaam
  • Bescherming van de vitale organen
  • Reservoir van calcium en forfor
  • hefboom voor spierbewegingen
  • Bevat bloed producerende cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Compact/trabecular bone
Dicht bot, vormt de buitenste laag van alle botten in het lichaam
26
spongy/ cancellous bone
Minder compact bot, bevat gaatjes waarin het beenmerg zich bevindt
27
Tubular bone
lange botten bijv. femur
28
cuboidal bone
korte botten zoals de pols en enkel
29
plat bot/ flat bone
bestaat uit twee platen tubular bone met daartussen cancellous bone
30
irregular bones
botten met variërende vormen denk aan schedel etc
31
sesamoid bones
ronde/ovale botten die in pezen ontstaan
32
synovial joints
gewrichten waarbij skeletale onderdeel van elkaar gescheiden zijn door een nauwe holte
33
solide joints
er is geen ruimte tussen de gewrichten, skeletale elementen worden bij elkaar gehouden door bindweefsel
34
articulaire aftakkingen
aftakkingen van bloedvaten en zenuwen naar de gewrichten toe
35
joint capsule (gewrichtskapsel)
dit is opgebouwd uit synovial membrane aan de binnenzijde en fibrous membrane aan de buitenzijde. Het bevindt zich rondom een synovial joint
36
synovial membrane
zit bevestigd aan de randen van het gewrichtsoppervlakte, aan de botten. Het is vasculair en produceert synovial fluid
37
fibrous membrane
zorgt voornamelijk voor stabilisatie binnen het gewricht.
38
articular discs (articular discs)
bevinden zich binnen het gewrichtskapsel, zorgen voor het opvangen van compressiekrachten. kunnen zich aanpassen aan contourveranderingen en vergroten de bewegingsmogelijkheden
39
plane joints
glijdende bewegingen van twee botten. Voorbeeld van gewricht is het acromioclaviculaire gewricht ( sleutelbeen & schouderbotje)
40
Hinge joints
maakt beweging in een vlak mogelijk, in transversale richting, zorgt zo voor de flexie en extensie. Voorbeeld van een gewricht is het ellebooggewricht.
41
pivot joints
beweging in een vlak, dit vlak loopt verticaal door het lichaam (beweging van links-rechts) en er is een rotatie om een as mogelijk voorbeeld van gewricht is het Atlanta-axiaal gewricht (gewricht bovenin de nek, waar het hoofd begint)
42
Bicondylar joint
Beweging binnen een as, en gelimiteerde beweging om een tweede as. Voorbeeld van gewricht is het kniegewricht.
43
condylar/ellipsoid joints
maakt beweging rond twee assen die een rechte hoek met elkaar vormen mogelijk Mogelijke bewegingen zijn: flexie, extensie, obductie, addictie, gelimiteerde circumductie. voorbeeld van gewricht is het polsgewricht.
44
Saddle joints
maakt beweging om twee assen die een rechte hoek met elkaar vormen mogelijk. Articulaire oppervlakte hebben de vorm van een zadel. mogelijke bewegingen: flexie, extensie, adductie, abductie, gelimiteerde circumductie. Voorbeeld van gewricht is het duimgewricht
45
ball and socket joints
maakt beweging in om meerde assen mogelijk. Mogelijke bewegingen zijn flexie, extensie, obductie,adductie, circumductie, rotatie Voorbeeld van een gewricht is het heupgewricht
46
solid joints (solide gewrichten)
twee skeletale elementen zitten aan elkaar vast doormiddel van fibreus bindweefsel of kraakbeen, beide kunnen in verschillende groepen onderverdeeld worden. Deze soort gewrichten zijn minder bewegelijk.
47
Sutures (Fibreus gewricht)
bevinden zich enkel in de schedel. Verbinden twee bot delen doormiddel van bindweefsel
48
gomphoses (bindweefsel gewricht)
bevinden zich enkel in de mond, waar ze de tanden verbinden aan het bot (kaak)
49
Syndesmoses (bindweefsel gewricht)
verbind twee aangrenzende botten doormiddel van een ligament. Voorbeeld hiervan is het ligamentum flavum, dit ligament verbind de wervels aan de dorsale/posterieure zijde
50
Synchondroses (kraakbeen gewricht)
binnen het bot waar twee ossificatie centra van elkaar gescheiden worden doormiddel van kraakbeen. Een voorbeeld hiervan is de groeischijf in de Femur (bovenbeen)
51
symphyses (kraakbeen gewricht)
bevindt zich waar twee botten doormiddel van kraakbeen verbonden zijn. Deze gewrichten komen voornamelijk voor in het midden van het heupgewricht en vormen de intervertebrale kraakbeenschijven (tussenwervels)
52
Skin (huid)
skin/huid bestaat uit twee delen: 1. Epidermis: vormt de buitenste laag, en is avasculair 2. Dermis: vasculaire laag bindweefsel de functies van de huid zijn: mechanische barrière, permeabiliteitsbarrière, sensorisch (gevoelig) en thermoregulatoir (warmte)
53
Fascia
bindweefsel, dat kan variëren in hoeveelheid vet. | Verbind, scheidt en ondersteund organen en structuren, en maakt beweging tussen structuren mogelijk
54
superficial (subcutaneous) fascia
is verbonden aan het dermis, bestaat uit losmazig weefsel met een groter vetgehalte. maakt bewegelijkheid van de huid over de structuren mogelijk en zorgt ervoor dat dieper gelegen bloedvaten en zenuwen naar de huis kunnen lopen.
55
deep fascia
dit zit verbonden aan het superficiale fascia. Het bestaat uit dicht bindweefsel en vormt een fibreuze laag over de meeste diepere structuren
56
intermusculaire septa
een laag fascia dat zich om spieren naar binnen toe vouwt, hierdoor worden spiergroepen per compartiment verdeeld
57
investing fascie
naar binnen toe gevouwen fascia dat een individuele spier, bloedvaten of zenuwen omvat
58
retinacula
verdikking van het fascia rondom een gewricht
59
extraperitoneale fascie
deze fascia bevindt zich tussen het diepe fascia van de buikspieren en het membraan dat de buikholte omgeeft.
60
endothoracale fascie
dit is eigenlijk hetzelfde als extraperitoneale fascie maar dan in de thorax
61
skelet spierweefsel
het bestaat uit bundels van lange multinuleaire vezels met dwarsstrepen. Is in staat om krachtige contracties te vormen. is geënerveerd door somatische zenuwen en motorneuronen.
62
myocardium (hartspierweefsel)
spierweefsel dat enkel binnen het hart en grote bloedvaten voorkomt. bestaat uit gestreept weefsel, en vormt een netwerk van individuele cellen die elektrisch gelinkt zijn en als een geheel samenwerken, en is geënerveerd door viscerale motor zenuwen. Minder krachtige contracties dan het skeletspierweefsel.
63
Gladspierweefsel
Bevat geen strepen, en bestaat uit spoelvormige spiervezels | Is in staat om langzame constante contracties te maken. Het wordt geënerveerd door viscerale motor zenuwen.
64
onderdelen van de quadricepsfemoris
1. Vastus medialis 2. vastus intermedius 3. Vastus lateralis 4. rectus femoris
65
Patellar ligament
is het verlengde deel van de quadriceps femoris, en bevindt zich onder de patella. superieur is het verbonden aan de patella en inferieur is het verbonden aan tibial puberosity.
66
menisci
iedere knie bevat er 2, ze bestaan uit fibreus kraakbeen en hebben een c-vorm. Beide zijn verbonden doormiddel van facetten aan het intercondylaire gedeelte van het tibiaplateau.
67
infrapatellar fat pad .
vet binnen het knie gewricht. scheidt het patellar ligament en het synoviale membraan van elkaar aan de anterieure zijde.
68
alar fold
vouwing van het synovial membraan bevindt zich aan de laterale en mediale zijde van the fat pad (vetkussentje)
69
infrapatellar synovial fold
scherpe vouwing van het synoviale membraan, dat het onderste deel van het vetkussentje/fat pad bedekt.
70
subpopliteal recess/Recessus subpoplitealis
De kleinste uitstulping van het synovial membraan in het kniegewricht. ligt tussen laterale meniscus en de pees van de m. popliteus
71
Recessus suprapatellar bursa
grote bursa, hierdoor ontstaat er een recessen tussen de femur en de pees van de quadriceps. m. articularis trekt bursa weg tijdens extensie van de knie
72
belangrijkste ligamenten kniegewricht
1. patellaire ligament 2. tibale collaterale ligament 3. Het fibulaire collaterale ligament 4. Het anterieure kruisligament 5. Het posterieure kruisligament
73
patellaire ligament
verlengde van de pees van de quadriceps femoris, superieur verbonden aan patella, inferieur verbonden aan tuberositas tibiae
74
Collateral ligaments
bevinden zich aan beide zijde van het kniegewricht, en ondersteunen de beweging hiervan.
75
anterieure dislocatie
wordt voorkomen door het anterieure kruisligament, bij optredens hiervan is het onderbeen in anterieure richting te verschuiven ten opzichte van de femur
76
posterieure dislocatie
wordt voorkomen door het posterieure kruisligament, bij optredens hiervan is het onderbeen in posterieure richting te bewegen ten opzichte van de femur
77
Locking mechanism
contact oppervlakte tussen tibia en femur wordt vergroot. De knie is in volledige extensie, en mediale rotatie van femur zorgt voor extra stevigheid van de ligamenten
78
anastomotisch netwerk
groot aantal aftakkingen van bloedvaten
79
belangrijke bloedvaten kniegewricht
1. Arteria femoralis 2. Arteria poplitea 3. Arteria femoralis circumflexus lateralis 4. Arteria fibularis circumflexus 5. Arteria tibialis anterior
80
innervatie van het kniegewricht (belangrijke zenuwen)
1. Nervus obturatorius 2. Nervus femoralis 3. Nervus tibialis 4. nervus fibularis communis
81
dorsiflexie
het omhoog bewegen van de voet
82
plantairflexie
de voet omlaag bewegen
83
mediale ligament (enkel)
belangrijk, groot ligament in het enkelgewricht. Kan worden verdeeld in drie delen die ontspringen vanaf de mediale malleolus: 1. tibionaviculaire deel 2. tibiocalcaneale deel 3. posterieure tibiotalare deel
84
Laterale ligament (enkel)
deze bestaat uit drie verschillende delen: 1. anterieure talofibulaire ligament 2. posterieure talofibulaire ligament 3. calcanefibulaire ligament
85
inversie
de voet compleet naar mediaal draaien, zool blijft in het zelfde horizontale vlak
86
Eversie
de voet compleet naar lateraal draaien, de zool blijft in hetzelfde horizontale vlak
87
Pronatie
Voorzijde van de voet lateraal roteren ten opzichte van de achterzijde
88
supinatie (voet)
de voorzijde van de voet mediaal roteren ten opzichte van de achterzijde
89
articulatio tarsalis transversus.
synoviale gewrichten die helpen bij anticiperen van de voet. bestaat uit: * articulatio talocalcaneonavicularis * articulatio calcaneocuboideus
90
protraction/ protractie
wanneer de arm volledig gestrekt is deze nog net iets verder naar voren bewegen doormiddel van de schouder
91
Retraction/ retractie
de arm verder naar achter bewegen doormiddel van beweging van de schouder
92
pronation/pronatie arm
de radius draait over de Ulna heen, hierdoor kan de onderarm als het ware omdraaien
93
Supination/supinatie
beweging waarbij de radius en Ulna over elkaar bewegen, brengt de onderarm terug in anatomische positie
94
somatisch sensorische receptoren
hierdoor kan er gevoeld worden, de vingertopjes bevatten er veel hiervan
95
sensorische cortex
deel in de hersenen dat gerelateerd is aan binnenkomende sensorische informatie vanuit een bepaald deel van het lichaam
96
craniale caviteit
schedelholte
97
orbita
oogkassen
98
nasale holtes
neus en neusholtes
99
orale caviteit
mondholte
100
respiratoire systeem
ademhaling systeem
101
paranasale sinussen
continuerende holtes van de nasale holtes, ook wel bijholtes genoemd
102
sini maxillarus (mv. Sini maxillari)
de grootste paranasale sinussen, bevinden zich inferieur ten opzichte van de orbita
103
(hard/zacht) palatum
het gehemelte
104
orale fissuur
de mond
105
0ropharyngeale ishtmus
overgang van mond naar keel
106
fossae infratemporalis
ruimte tussen superieure deel van de mandibula en de laterale plaat van de processus pterygoideus. Er lopen belangrijke craniale zenuwen hierdoor.
107
fossae pterygoplatinae
ligt posterieur van de bovenkaak, de nervus maxillaris loopt hierdoor. Deze fossae communiceert met craniale caviteit, infratemporale fossae, de orbita, neusholte en orale caviteit
108
anterieure grenzen van de nek
superieur: inferieure rand van de mandibula inferieur: het sternum(borstbeen), clavicula(sleutelbeen), acromion(uitsteeksel van scapula
109
posterieure grenzen van de nek
superieur: inferieure rand van botten in de posterieure schedel inferieur: lijn die loopt vanaf het acromion tot aan vertebra CIIV (nekwervel 7)
110
Vertebrale compartiment
bevat de cervicale zenuwen en de bijbehorende spieren
111
viscerale compartiment
bevat belangrijke klieren, deel van het digestive systeem en het respiratoire systeem
112
vasculaire compartimenten
aan beide kanten van de nek is er een hiervan. Bevat belangrijke bloedvaten en de nervus vagus
113
larynx
het bovenste gedeelte van de bovenste luchtwegen, is inferieur aan de trachea en superieur aan de os hyoid verbonden
114
os hyoid
de tongbeen, zit vast in de mondbodem
115
Laryngeal inlet
bovenste opening van de larynx, loopt posterieur iets omhoog en is continu aan de pharynx.
116
pharynx
halve cilindervormige kamer, met wanden die bestaan uit spier en fascie. superieur verbonden aan de basis van de schedel en inferieur aan de oesophagus (slokdarm) behoord zowel bij het digestieve als respiratoire systeem
117
retropharyngeale membraan
een laag van los bindweefsel dat de pharynx posterieur scheidt van de wervelkolom.
118
nasopharynx
gedeelte van de pharynx posterieur van de neusholte gelegen
119
oropharynx
het gedeelte van de pharynx posterieur van de mondholte
120
laryngopharynx
het gedeelte van de poharynx dat zich posterieur van de larynx bevindt
121
constrictors
spieren in de wand van de pharynx, de spiervezels zijn circulair georiënteerd er zijn drie verschillende constrictors: 1. musculus constrictor superior 2. musculus constrictor medius 3. musculus constrictor inferior innervatie door de pharyngeale aftakking van de nervus vagus
122
longitudinale spieren
ook hiervan zijn er drie te vinden in de wand van de pharynx 1. musculus stylopharyngeus 2. musculus salpingopharyngeus 3. musculus palatopharyngeus
123
functies van het hoofd
1. bescherming (hersenen en zintuigen) 2. bovenste delen van het digestive en respirator systeem zijn hier gelegen 3. communicatie, door stembanden in de larynx en non-verbaal 4. positioneren van het hoofd 5. verbinden van onderste en bovenste gedeelte van het digestive en respirator systeem.
124
fontanellen
membreuze ongeossificeerde gaten waar later de suturen komen
125
synoviale gewrichten in het hoofd
1. temporomandibulaire gewrichten (tussen mandibula en het os temporale) 2. twee gewrichten bevinden zich tussen de middenoor botjes
126
cervicale wervels
dit zijn de nekwervels (C1 tm C7). herkenningspunten zijn: 1. klein wervellichaam 2. bifide spinous process 3. processi transversi 4. foramen transversarium
127
bifide spinous process
uitsteeksel aan de dorsale zijde van de wervel
128
processi transversi
uitsteeksels aan de laterale zijde van de wervels
129
foramen transversarium
gat aan de laterale zijde van de wervels, hierdoor lopen belangrijke bloedvaten
130
tuberculi
deel van processi transversi waaraan spieren kunnen binden
131
os hyoid
klein U-vormig botje, diep gelegen ten opzichte van de mandibula, en is bevestigd aan de larynx en pharynx
132
palatum molle
zachte gehemelte, kan bewogen worden door spieren.
133
palatum durum
hard gehemelte anterieur in de mond gelegen.
134
extra-oculaire spieren
zorgen voor beweging van de oogbal, en opening/sluiting van het bovenste ooglid
135
spieren van het middenoor
aanpassing van beweging van de botjes in het middenoor
136
mimiek-spieren (facial expression)
beweging van het gezicht
137
kauwspieren (mastication)
beweging van de kaak en temporomandibulaire gewricht
138
spieren van de palatum molle (soft palate)
beweging van het zachte gehemelte
139
tongspieren (tongue)
beweging van de tong
140
pharynx spieren
constrictie (samentrekking) en elevatie (ontspanning) van de pharynx
141
larynx spieren
dimensie van de luchtwegen veranderen
142
strap muscles
positionering van os hyoid en larynx
143
spieren van buitenste cervicale band
beweging van hoofd, en de bovenste extremiteit
144
posturale spieren
musculaire deel van de nek. Positionering van het hoofd
145
superior thoracic aperture
bovenste opening van de borstholte, opent direct in de basis van de nek.
146
axillaire opening
opening richting de armen. bloedvaten passeren hier over rib 1, cervicale compartimenten gaan direct richting de axillaire opening
147
plexus brachialis
zenuwplexus van de arm
148
bifurceren
splitsing van bloedvat, dit vindt plaats tussen CIII en CIV
149
ondergrens van larynx en pharynx
bevindt zich tussen CV en CVI, hier beginnen de trachea en de oesphagus.
150
arteria carotis interna
innerveerd de hersenen, oogkassen en de ogen
151
arteria carotis externa
innerveerd alle overige structuren van het hoofd
152
cricothyrotomie
ingreep waarbij de circothyroide ligament wordt doorgehaald. dit gebeurd tussen het Circoid en thyroid kraakbeen van de larynx.
153
tharacheostomie
opening van de luchtweg, op een inferieure plaats. Dit is gecompliceerder door aanwezigheid van belangrijke vaten en een deel van de schildklier.
154
craniale zenuwen
hersenzenuwen, 12 in totaal
155
foramina
gaten in de craniale holte
156
fissuren
spleten in de craniale holte
157
4 hersenzenuwen die het gezicht innerveren
1. nervus occulomotorius (III) 2. nervus facialis (VII) 3. nervus glossopharyngeus (IX) 4. nervus Vagus (X)
158
cervicale zenuwplexus
``` anterieure rami (vertakkingen) van de zenuwen C1 tm C4 innerveren de strap muscles, het diafragma, huid van anterieure en laterale deel van de nek ```
159
plexus brachialis
innerveerd de bovenste extremiteit
160
anterieure driehoek
hier passeren belangrijk structuren van de nek en de thorax
161
posterieure driehoek
ligt over de axillaire opening, hierdoorheen lopen belangrijke bloedvaten en zenuwen
162
viscerale componenten
het is autonoom
163
somatische componenten
bewegingen kunnen willekeurig gemaakt worden/bewust gemaakt worden
164
kieuwebogen
hieruit komen belangrijke zenuwen tot stand. Het zijn er 6 in totaal maar de vijfde ontwikkeld niet.
165
nervus trigerminus
sensorische zenuw van het hoofd. Ontstaat uit kieuwboog 1
166
afferent
vezel loopt vanaf structuur via de zenuw richting het centrale zenuwstelsel sensorische zenuwen
167
efferent
vezel loopt vanaf het centrale zenuwstelsel richting de structuren. motorische zenuwen
168
GSA vezels (general somatic afferent)
zorgen voor de sensorische input van de meeste structuren van het hoofd.
169
BE vezels (branchial efferent)
motorische vezels die een groot deel van de structuren van het hoofd aanstuurt
170
trigeminale ganglion
zenuwknoop, bevat cellichamen van sensorische neuronen ligt in de trigeminale Cave
171
aftakkingen van trigeminale ganglion
1. nervus opathalmucus 2. nervus maxillaris 3. nervus mandibularis
172
motorische vezels in de kauwspieren
musculus temporalis musculus masseter musculus pterygoideus medialis musculus pterygoideus lateralis
173
GSE vezels
sensorische input van het externe oor en externe gehoorgang
174
SA vezels
smaak van voorste 2/3e deel van de tong
175
GVE vezels
deel van het parasympatische autonome zenuwstelsel
176
nervus intermedius
bevat SA vezels, GVE vezels en GSA vezels, en motorische component is de BE vezels
177
meatus acusticus internus
kanaal in de schedel, sensorische en motorische componenten kruisen hier de craniale fossa
178
nervus facialis
samenvoeging van het motorische en sensorische component
179
geniculate ganglion
verdikking van de nervus facialis na het fuseren
180
aftakkingen van nervus facialis
1. Zenuw voor innervatie van musculus stapedius | 2. chroma tympani > brengt smaak richting smaakcentrum