Anatomie en Fysiologie Flashcards

(146 cards)

1
Q

def. Endoplasmatisch Reticulum

A

Een netwerk van buisjes en blaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent de term ‘‘Anatomie’

A

Staat letterlijk voor ‘ontleedkunde’ - bij anatomie wordt de bouw van levende organisme ontrafeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent de term ‘fysiologie’?

A

De functies en werking van organen en orgaanstelts van leverende organismen worden bestudeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 7 karakteristieke kenmerken van levende stoffen.

A
  1. Ademhaling
  2. Waarneming
  3. Beweging
  4. Voeding
  5. Groei
  6. Uitscheiding
  7. Voorplanting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Levensverschijnselen zijn alleen mogelijk als (…) plaatsvindt

A

Metabolisme (stofwisseling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Metabolisme (definitie)?

A

Alle gebeurtenissen in een levend organisme waarbij stoffen verbruikt of veranderd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

We kunnen levende stoffen indelen naar (noem 3 dingen):

A
  1. Soort
  2. Aantal cellen
  3. Grootte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Levende organismen, ingedeeld in 2 soorten:

A
  1. Dierlijke organismen

2. Plantaardige organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Levende stoffen ingedeeld naar aantal cellen:

A

Eencellige en meercellige organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem de eencellige organismen

A

Amoeben (dierlijke)

Bacteriën (plantaardige)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem de meercellige organismen:

A

Mens en dier +

Plantaardige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Levende stoffen naar grootte:?

A

Micro-organismen (microben)

Macro-organismen (macroben)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Micro-organismen (microben) zijn:

A

Levende wezens van lagere orde - functioneren niet via organen en orgaanstelsels, maar staan onmiddelijk in contact met hun leefmilieu.

Bacteriën
Schimmels
Virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bacteriën leveren voordelen op:

A

Noodzakelijk voor de afspraak van voedsel tot kleine deeltjes. Komen in de darminhoud/darmflora voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Schimmels kunnen (aantal cellen / dierlijk of plantaardig?)

A

Kunnen eencellig/meercellig zijn, dierlijk en plantaardige kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eencellige schimmels noemen we:

A

Gisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Virussen - vertel meer over…

A

Worden niet gezien als levende wezens omdat zij zich niet zelfstandig kunnen voorplanten. Ze hebben hiervoor een gastheerorganisme nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe vermenigvuldigen virussen zich?

A

Via een gastheerorganisme koppelen ze zich aan een cel en injecteren erfelijk materiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn macro-organismen (macroben)?

A

Macro-organismen zijn mens, dier en plant. Het zijn wezens van hogere orde, omdat er een arbeidsverdeling onder de cellen plaatsvindt. Een taakverdeling ten dienste van het geheel. Hoger ontwikkelde organismen vormen orgaanstelsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Dode stoffen zijn in te delen naar:

A

Herkomst
Opbouw
Aggregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dode stoffen - herkomst (afkomstig uit)?

A
  • Minerale (uit de grond)
  • Natuurlijke (uit levende organismen
  • Synthetische (kunstmatig bereid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Voorbeelden van minerale stoffen (dode stoffen)?

A

Calcium
Chroom
Ijzer
Metaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Voorbeelden van natuurlijke stoffen (dode stoffen)?

A
Koolhydraten
Eiwitten
Vetten
Vitaminen
-> dienen als energiebron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Voorbeelden van Synthetische stoffen?

A

Kunstmatig bereide stoffen:

  • Nylon
  • Plastic
  • Siliconen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de kleinste eenheid van een dode stof?
Een molecuul
26
Waaruit is een molecuul opgebouwd?
Atomen (de kleinst mogelijke deeltjes waaruit een stof is opgebouwd)
27
Waaruit is een atoom opgebouwd?
1. Atoomkern 2. Protonen (positief geladen deeltjes) 3. Neutronen (neutrale deeltjes) 4. Elektronen (negatief geladen deeltjes)
28
Wat houdt een atoom bij elkaar?
De elektromagnetsche kracht van de elektronen (1 van de 4 fundamentele levensverschijnselen)
29
Wat houdt een atoom bij elkaar
De elektromagnetsche kracht van de elektronen (1 van de 4 fundamentele levensverschWijnselen)
30
Wat is een Ion?
Een ion is een elektrisch geladen atoom dat een tekort of overschot aan elektronen bevat
31
Wat zijn ionen met een tekort aan elektronen?
Kationen
32
Wat zijn ionen met een overschot aan elektronen?
Anionen
33
Wat is oxidatie?
Betekent letterlijk 'uit elkaar vallen' - Wanneer een molecuul 'beschadigd' of instabiel is en hierdoor uit elkaar valt. Meestal onder invloed van zuurstof.
34
Hoe worden klein-moleculaire stoffen ook wel genoemd?
Elementen (moleculen met uitsluitend gelijksoortige atomen)
35
Hoeveel klein-moleculaire stoffen zijn er ondekt?
92 in de gehele kosmos, waarvan 90 op aarde
36
'Fe' = ?
Ijzer
37
Cu = ?
Koper
38
K =?
Kalium
39
Na = ?
Natrium
40
Hg = ?
Kwik
41
Ag = ?
Zilver
42
Ca = ?
Kalk
43
Mg = ?
Magnesium
44
O = ?
Zuurstof
45
H = ?
Waterstof
46
N = ?
Stikstof
47
C = ?
Koolstof
48
S = ?
Zwavel
49
P = ?
Fosfor
50
I = ?
Jodium
51
Cl =?
Chloor
52
Wat zijn groot-moleculaire stoffen?
Deze stoffen zijn opgebouwd uit ongelijksoortige atomen (samengesteld). Onder bepaalde omstandigheden zijn deze terug te brengen naar hun oorspronkelijke klein-moleculaire onderdelen
53
Groot-moleculaire stoffen kunnen onderverdeeld worden als:
Organische en Anorganische stoffen
54
Wat zijn organische stoffen
Alle groot-moleculaire stoffen waarin verbindingen van koolstof en waterstofatomen voorkomen, soms gebonden aan andere atomen
55
Noem een paar voorbeelden van organische stoffen
Koolhydraten Eiwitten Vetten
56
Waaruit zijn koolhydraten opgebouwd
Opgebouwd uit: Koolstof, waterstof zuurstof
57
Waaruit zijn eitwitten (minimaal) opgebouwd?
Eiwitten zijn opgebouwd uit minstens 5 elementen: 1. Koolstof 2. Waterstof 3. Zuurstof 4. Zwavel 5. Stikstof
58
Hoe noem je de moleculen (bouwstenen) van eiwitten?
Aminozuren
59
Noem 2 moleculen waaruit koolhydraiten zijn opgebouwd (stel deze stof valt uiteen)
Glucose | Fructose
60
Uit welke stoffen zijn vetten opgebouwd?
Koolstof Waterstof Zuurstof
61
Wat onderscheid anorganische stoffen van organische stoffen?
De moleculen van anorganische stoffen bevatten over het algemeen geen koolstofatomen Uitzonderingen zijn eenvoudige koolstofverbindingen zoals: Koolmonoxide Kooldioxide Koolzuur
62
Noem 3 voorbeelden van anorganische stoffen
Soda Keukenzout water
63
Wat betekent Aggregatie
Dit gaat over de vorm van dode stoffen: Vast Vloeibaar Gas
64
Wat betekent Cytologie
Celleer
65
Wat is de functie van een cel?
Een cel dient als bouwsteen, als functionele eenheid in alle levende organismen
66
Uit hoeveel cellen bestaat het menselijk lichaam?
Meer dan 3 biljoen cellen
67
Een cel moet aan 8 voorwaarden voldoen om te overleven:
``` Een cel moet: 1 Permaebel zijn (stoffen opnemen) 2 Energie verwerven d.m.v. verbranding 3 Chemische stoffen aanmaken 4 Klierproducten kunnen maken, opslaan en afgeven (= secretie) 5 Afvalstoffen uitscheiden (= excretie) 6 Prikkelbaar zijn en prikkelgeleiding vertonen 7 Bewegelijk zijn (samentrekken) 8 Kunnen vermenigvuldigen ```
68
Beschrijf een weefsel (en 2 voorbeelden)
Groepen cellen die naar soort, bouw en functie bij elkaar horen. Bijv.: Spierweefsel Zenuwweefsel
69
Wat is een orgaanstelsel (noem 3 voorbeelden)
Organen die samen één bepaalde functie vervullen Bijv: Ademhalingsstelsel Spijsverteringsstelsel Spierstelsel
70
Wat zijn de 2 belangrijkste onderdelen van de cel
``` De kern (nucleus) Het cellichaam (cytoplasma) - cyto= cel ```
71
Hoe wordt de nucleus gescheiden van het cytoplasma?
Door het kernmembraan
72
Hoe wordt het cytoplasma gescheiden van zijn omgeving?
Door een celmembraan
73
Wat is een celmembraan en wat is zijn functie?
Een celmembraan is een structuur om de cel heen met een semi-permaebele wand (half doorlaatbaar). Het dient als beschermwand en als doorgeefluik voor informatie.
74
Hoe heet de stof waaruit de het cellichaam en de kern zijn opgebouwd? Omschrijf deze stof.
Protoplasma: Een glazige doorzichtige massa, opgebouwd uit water, eiwitten, koolhydraten en vetten. -> Naarmate men ouder wordt zal de vloeibare vorm meer richting gelvorm veranderen (waardoor het metabolisme vertraagt)
75
Noem de processen in de cel die plaatsvinden bij metabolisme (celstofwisseling)
``` 1 Celvernieuwing 2 Groei 3 Herstel 4 Vrijmaken van energie 5 Gebruik van bouwstoffen en energie 6 Verwerken van afvalstoffen 7 De aanmaak en gebruik van reserves ```
76
Noem de 5 basisbestanddelen van de cel
``` 1 Water 2 Elektrolyten 3 Koolhydraten 4 Vetten 5 eiwitten ```
77
Wat is de grootste functie van water in de cel?
Water maakt transport binnen de cel mogelijk
78
Wat zijn elektrolyten en hun functie in de cel? Noem ze alle 8
Elektrolyten zijn chemische stoffen in de cel. Zorgen voor noodzakelijke chemische reacties in de cel (bijv geleiding van prikkels) ``` 1 Kalium 2 Magnesium 3 Fosfaat 4 Sulfaat 5 bicarbonaat 6 Natrium 7 Chloride 8 Calcium ```
79
Wat zijn de belangrijkste bouwstenen van de cel?
Eiwitten
80
Wat zijn enzymen en waarvoor zijn deze noodzakelijk?
Stoffen die de chemische processen in de cel versnellen (als een soort katalysator) Noodzakelijk voor een goed lopende stofwisseling of spijsvertering.
81
Wat is de functie van vetten in de cel?
Vormen samen met de eiwitten de verschillende membranen in de cel.
82
Wat zijn organellen?
De organen van de cel
83
Omschijf de celkern (nucleus)
Een organel waarin het DNA (erfelijk materiaal) is opgeslagen
84
Wat is DNA?
Een molecuul dat de drager is van erfelijke informatie. Het bevat de code voor de opbouw van het wezen.
85
Waaruit is DNA opgebouwd?
Uit chromosomen (staafvormige structuur)
86
Waarvoor dienen de chromosomen in het DNA?
Bij voortplanting wordt (een deel van) het DNA doorgegeven aan het nageslacht dmv chromosomen
87
Wat is de functie van genen en hoeveel bevat het menselijk lichaam?
Ieder gen bevat instructies voor het aanmaken van een bepaald soort eiwit Mensen hebben er ongeveer 25000
88
Hoe noem je het totaal aan genen?
genoom
89
Er zijn twee soorten celdelingen, namelijk?
Mitose | Meiose
90
Wat is mitose
'gewone' celdeling waarbij het DNA in de oorsproinkelijke cel wordt gekopieerd en elke dochtercel een kopie krijgt van het totale genoom
91
Wat is meiose
Celdeling waarbij de geslachtscellen ontstaan. De dochtercel krijgt de helft van het DNA uit de oorspronkelijke cel en doordat deze versmelt met de andere geslachtscel heeft deze weer de oorspronkelijke hoeveelheid DNA.
92
Hoe noem je het overschrijven of kopiëren van het erfelijk materiaal van DNA op mRNA?
Transcriptie
93
Wat betekent transcriptie?
Het overschrijven of kopiëren van het erfelijk materiaal van DNA op mRNA?
94
Waar staat de afkorting DNA voor?
Deoxyribo-Nucleic-Acid
95
Wat is DNA?
DNA is een molecuul in levende wezens dat de drager is van erfelijke informatie
96
Waaruit is DNA opgebouwd?
DNA is opgebouwd uit chromosomen. Op het DNA liggen de afzonderlijke genen.
97
Wat is de functie van chromosomen
Bij de voorplanting wordt (een deel van) het DNA doorgegeven aan het nageslacht dmv chromosomen
98
Wat is de functie van genen
Deze bevatten instructies voor het aanmaken van bepaalde soorten eiwitten
99
Hoeveel genen hebben een mens? En planten?
Ongeveer 25.000 (mens) | Ongeveer 50.000 (plant)
100
Wat is mRNA?
mRNA betekent messenger-RNA. Het mRNA heeft een boodschapper functie voor de ribosomen voor de productie van eiwitten.
101
Wat is translatie
het proces waarbij RNA wordt afgelezen en hierdoor eiwit wordt gemaakt.
102
Wat zijn de bouwstenen van een eiwit?
Aminozuren
103
Aan de buitenzijde van het ER zitten bolletjes, wat zijn dit?
Ribosomen
104
Wat zijn ribosomen
Ribosomen vormen een soort transportmiddel van het mRNA (vanuit de celkern richting het golgi-apparaat) en zorgen voor de synthese van eiwitten.
105
Wat is het golgi-apparaat
Het golgi-apparaat ontvangt de afzonderlijke eiwitten. Deze worden hier veranderd,aangepast en gesorteerd. De eiwitten krijgen specifieke functies.
106
Wat is het belangrijkste bestanddeel van slijm?
glycosaminoglycaan (glyco-samino-glycaan)
107
Waar worden Lysosomen geproduceerd en wat is de functie ervan?
Dezeworden gemaakt door het golgi-apparaat, Ze fungeren als verteringssysteem van eiwitten, koolhydraten, vetten, RNA, DNA, bacteriën en andere organellen. Daarnaast vernietigen de enzymen in lysosomen schadelijke stoffen en ziekteverwekkers
108
Wat is het mitochondrium
De energiecentrale van de cel (meervoud: mitochondriën). Het is de plekwaar energie ontstaat zodat wij kunnen functioneren
109
Wat is dissimilatie?
Het omzetten van voedingsenergie naar bio-energie
110
Wat zijn centriolen
Centriolen spelen een rolbijde vermenigvuldiging van cellen.
111
Wat zijn Ciliae
Trilharen die een belangrijke rol spelen in het transport van stoffen.Bijv in de luchtwegen om verontreiniging te 'filteren' zodat dit opgehoest kan worden.
112
Wat zijn Microtubuli
Buisachtige structuren die de cel een soort skelet geven
113
Uit welke fasen bestaat mitose
Eerst komt de rustfase, de 'interfase' , voordat de mitose van start gaat 'PMAT' Profase Metafase Anafase Telofase
114
Wat is de interfase?
Dit komt nog voordat de mitose begint. De interfase is een rustfase, maar toch gebeurt er iets - het DNA verdubbelt zich in deze fase
115
Omschrijf de profase
2 paar centriolen verwijderenzich van elkaar naar de polen van de cel. Er vormt een spoelvormige figuur van draden (microtubuli). Het erfelijk materiaal verdicht zich tot 46 chromosomen (23 paar)
116
omschrijf de pro-metafase
het kernmembraan verdwijnt en de microtubuli hechten zich aan de chromosomenparen
117
Omschrijf de metafase
De centriolen steeds verder tegen de zijwand geduwd door de microtubuli, de chromosomenparen trekken naar het centrum van de cel
118
Omschrijf de anafase
De chromosomenparen worden gescheiden en wordt de helft naar elk paar centriolen getrokken. Aan het einde zitten aan elke zijde van de cel 46 chromosomen.
119
Omschrijf de telofase
Het cytoplasma deelt zich in twee helften en de chromosomen vallen uit elkaar.Er vormt zich weer een kernmembraan om het erfelijk materiaal. Na deze laatste fase is de celdeling compleet.
120
Wat wordt bedoeld met animale functies en noem voorbeelden
De functies die het de cel mogelijk maken te reageren om de omgeving, zoals: - prkkelbaarheid (vermogenom tereageren op invloeden uit de omgeving) - beweging (voortbeweging, vormverandering of beweging binnen de cel)
121
Hoe gaat de voortbeweging van een cel
dmv pseudopodiën,uitstulpingen in het protoplasma.
122
Welke type cellen zijn heel beweegelijk en waarom?
Witte bloedcellen en lymfecellen, zodat ze in staat met spoed te verplaatsen naar ziektehaarden
123
Hoe komt vormverandering van een cel tot stand (en bij welke type cellen is dit sterk ontwikkeld?)
Doordat het protoplasma zich kan samentrekken Spiercellen
124
Wat wordt er verstaan onder vegetatieve functies?
De functies die de energievoorziening van het organisme regelen, met als doel het voortbestaan ervan (dmv groei, voortplanting en metabolisme)
125
Noem 3 vegetatieve functies
Groei,voorplanting en metabolisme
126
Wat is de levensduur van: Witte bloedcellen Rode bloedcellen opperhuidcellen hersencellen
Witte bloedcellen: 3 a 4 dagen Rode bloedcellen:120 dagen opperhuidcrellen: 21 dagen hersencellen: kunnen niet vervangenworden
127
Hoe gaat de voorplanting van cellen?
Door middel van mitose (normale celdeling) of meiose (een nieuwe dochtercel)
128
Hoe wordt voedingsenergie omgezet in bio-energie?
Voedingsstoffen bevatten koolhydraten, eiwitten, vetten en mineralen - deze worden afgebroken in het spijsverteringskanaal,waarna deze worden opgenomen door bloed en lymfe. Vervolgens worden deze getransporteerd naar de cel,waar deze worden ontleed en gebruikt voor celopbouw / groei / reserves.
129
Hoe neemt de cel zuurstof op
Via de longademhaling komt zuurstof in het bloed terecht wn zo bereikt deze de cel. Zuurstof wordt gebruikt voor het omzetten van voedingsstoffen in energie.
130
Wat is ATP (zowel afkorting als betekenis)
Adenosine-Tri-Fosfaat (zonder streepjes geschreven) Het molecuul dat in de celstofwisseling een sleutelrol vervult als energiedrager -
131
Het verkrijgen we energie en hoe wordt dit aangeduid
We verkrijgen energie door voedingsstoffen te 'verbranden' met zuurstof -> oxidatie. Dit proces wordt dan weer dissimilatie genoemd (de celademhaling)
132
Hoe worden afvalstoffen afgevoerd?
Dezeworden door de celmembraan afgegeven een bloed en lymfe, en via de uitscheidingsorganen afgevoerd (nieren en zweetklieren)
133
Welke afvalstof wordt door het bloed aan de longen afgegeven en uitgeademd?
Koolzuurgas
134
Wat betekent histologie
Weefselleer
135
Wat is weefsel
Het geheel van cellen waaruit organen zijn samengesteld
136
Hoe onderscheiden groepen weefsels zich van elkaar (noem 3 dingen )
Onderscheiden elkaar van celeigenschap, celfunctie en celstructuur
137
Hoe noemt men de specialisatie van cellen (de functie)
Differentiatie
138
Noem 4 soorten weefsels
Epitheelweefsel Spierweefsel Zenuwweefsel Bind- en steunweefsel
139
Omschrijf Epitheelweefsel
Epitheelweefsel bedekt alle oppervlakken binnen en buiten het lichaam. Het bevat geen tussenstof.
140
Noem de 3 verschillende vormen van Epitheelweefsel
Cilinder epitheel Kubus epitheel Plaveisel epitheel
141
Waar bevindt zich het cilinder epitheel
Cilinder epitheel: - de binnenzijde van het spijsverteringskanaal - in de eileiders
142
Waar bevindt zich het kubus epitheel
Kubus epitheel: - in de eierstokken - sommige klieren - in de nierkanaaltjes
143
Waar bevindt zich het plaveisel epitheel
Plaveisel epitheel, bekleedt - binnenkant bloed- en lymfe vaten - het hart - de wand van de kleine luchtpijptakjes - longblaasjes - buikvlies - borstvlies - hartzakje
144
Epitheelweefsel is ook te onderscheiden naar functie. Noem deze 2 functies.
``` Beschuttend epitheel ( of dekweefsel) Stofafscheidend epitheel ( of klierweefsel) ```
145
Wat is de belangrijkste functie van klierweefsel? En noem voorbeelden
Stofafscheiding is de belangrijkste functie. ``` Slijmvlies zweetklieren darmsapklieren talgklieren speekselklieren ```
146
De vochtafscheidende klieren kunnen op verschillende manieren hun vocht afscheiden, namelijk:
Secretie,incretie, excretie Secretie: afgescheiden buiten het lichaam Incretie: afgescheiden binnen het lichaam Excretie: uitgescheiden buiten het lichaam (afvalstoffen)