Anesthesiologie Flashcards

1
Q

Wat zijn risico-medicatie?

A
PINCH
Potassium (hart)
Insuline (hypoglycemie)
Narcotica
Chemotherapie
Heparine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een complicatie bij toediening van een geneesmiddel? Waar hangt de ernst hiervan vanaf? Wat moet je doen als dit gebeurt?

A

Extravasatie: het infuus zit buiten het bloedvat waardoor het geneesmiddel subcutaan komt
De ernst hangt af van het middel, de concentratie en de pH

Bij toediening: naald laten zitten, middel terugtrekken voor zover lukt
Plek aftekenen voor monitoren beloop en grootte
Overleg met apotheek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de trias en wat zijn de fasen van de anesthesie?

A

Trias:

  • Bewusteloosheid (hypnoticum = slaapmiddel)
  • Pijnstilling (analgeticum)
  • Neuromusculaire blokkade (relaxantium = spierverslapping)

Drie fasen: inductie, onderhoud en uitleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fasen van de algehele narcose

- Noem erbij wat er in elke fase wordt gedaan

A

Inductie

  • Aansluiten bewakingsapparatuur
  • IV toegang
  • Pre-oxygeneren (geeft tijd voor inbrengen tube)
  • Toedienen medicatie (anestheticum + analgeticum + evt spierrelaxans, dubbel check!)
  • Zekeren luchtweg (afhankelijk van type instrument; met of zonder spierrelaxans)
  • Op indicatie extra bewaking, infuzen, urinecatheter etc
  • Positioneren patiënt

Start ingreep
Na de inleiding vitale functies van de patiënt controleren volgens ABCDE
A: Airway, capnogram, beslaat de tube, bez ademgeruis
B: Wordt de patiënt beademd? Juiste instellingen beademingsapparatuur?
C: Bloeddruk en pols adequaat, urineproductie, vochtbalans, infuussnelheid en intact?
D: Is pt comfortabel (zweten, pupilgrootte, bewegingen)?
E: Temperatuur (OK is koud)? Huidafwijkingen (allergische reactie)? Kijk naar positionering.

Onderhoud

  • Waarborgen homeostase middels ABCDE
  • Beademing
  • Hemodynamiek
  • Bloeddruk, urineproductie, bloedverlies
  • Temperatuurmanagement
  • Waarborg adequate anesthesiediepte (reactie op pijnprikkels), controleer spierverslapping.

Ga je ook voorbereiden op de uitleiding (plan maken)

  • Start postoperatieve pijnbestrijding
  • Start anti-emiticum

Uitleiding

  • Monitoren resteffecten anesthetica, analgetica en spierrelaxantia
  • Zodra patiënt adequaat zelf ademt en (redelijke mate van) bewustzijn is teruggekeerd; extubatie
  • Na extubatie: vervolgen adequate ABCDE
  • Overplaatsing Recovery/IC voor verdere postoperatieve bewaking/behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anesthetica (bewusteloosheid):

  • Wat voor middelen zijn dit? (waar grijpen ze aan, 1 uitzondering)
  • Noem 3 soorten middelen?
  • 2 manieren toediening (+ voorbeelden)
  • Welke middelen zijn goed voor in slaap brengen?
  • Welke middelen zijn goed voor in slaap houden?
A

GABA-receptoren zitten op postsynaptische celmembraan. Hebben een inhiberende werking door influx van chloride. GABA agonisten stimuleren deze werking, waardoor het actiepotentiaal wordt onderdrukt en prikkelgeleiding verlaagd, wat leidt tot bewustzijnsdaling.

Toepassing GABA agonisten:
- Slaapmiddel, kalmeringsmiddel, anti-epilepticum of spierverslapper

Alcohol (a-subunit), benzodiazepines (gamma-subunit), barbituraten (b-subunit)
Uitzondering: esketamine, NMDA-receptor antagonist

Toediening:

  • Intraveneus: propofol, thiopental, etomidaat, esketamine, midazolam
  • Inhalatie: sevofluraan, isofluraan, desfluraan, lachgas

In slaap brengen (inductie): alle IV medicatie + sevofluraan (of lachgas)
In slaap houden (onderhoud): alle inhalatie medicatie + propofol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de opiaten volgens de WHO pijnladder. Hoe werken opiaten? Wat zijn effecten van stimulatie op de receptor?

A

WHO pijnladder
- Kortwerkende opiaten: sufentanil, fentanyl, remifentanil, alfentanil.
+ Postoperatief: morfine, oxycodon, dipidolor
- I.V. additiva: esketamine, lidocaïne, clonidine
- Aangevuld met epidurale of regionale techniek

Werken op de mu-receptor in het brein, myelum, perifere sensorische zenuwen en tractus digestivus. Effecten van stimulatie van de receptor:

  • Analgesie
  • Sedatie
  • Miosis
  • Respiratoire depressie (sensoren worden minder gevoelig)
  • Obstipatie (perifere werking, mn bij langduriger gebruik)
  • Afhankelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de spierrelaxantia?
Voor- en nadelen
Aangrijpingspunten
Depolariserende en niet-depolariserende middelen

A

Het wordt op indicatie gegeven (algehele narcose), met name voor inbrengen tube meer dan voor de operatie

Voordeel: pt ligt stil en chirurgische condities kunnen beter zijn, plaatsen tube is makkelijker want stembanden ook verslapt.
Nadeel: algehele narcose en beademing nodig

Aangrijpingspunt: neuromusculaire overgang waar normaal acetylcholine bindt om spieren te kunnen activeren. Dus het middel is competitief met acetylcholine en gaat op de receptor (ionkanaal) van acetylcholine zitten zodat deze ‘bezet’ is.

  1. Depolariserende middelen
    Hechten aan de receptor waardoor het ionkanaal opengaat, blijft daarna gebonden dus kan niet repolariseren = 1 heftige contractie en daarna verslapt de spier.
    * Voorbeeld: suxamethonium

! Nadeel: Bij neuromusculaire ziekten kan dit een soort overreactie geven waardoor continue spierspasmen en daardoor maligne hyperthermie en spierverval (hoog kalium en CK stijging) ontstaan.
Werkt daarnaast maar voor 10 minuten, dus niet geschikt voor langdurige ingrepen

  1. Niet-depolariserende middelen
    Hechten aan receptor waardoor het ionkanaal dicht blijft. * Voorbeeld: rocuronium, atracurium
    Voordeel: geen eenmalige verkramping, werken langer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Algehele anesthesie


  • Wat zijn (relatieve) contra-indicaties?

  • Wat zijn complicaties van algehele anesthesie?
A

Contra-indicaties algehele narcose

  • Monitoring: je wilt pt liever wakker hebben
    • Bij bijvoorbeeld een transurethrale resectie prostaat (monitoren effect hyponatriëmie)
    • Carotis endarteriëctomie
    • ‘Wakkere’ resectie hersentumor
  • Ten behoeve van foetus bij zwangerschap
    • Risico op respiratoire insufficiëntie bij geboorte door overdracht slaapmiddelen (toegediend aan moeder) via placenta
  • Belangrijke (cardiopulmonale) comorbiditeit (afweging maken)
    • Weegt belang ingreep op tegen peri-operatief risico?
    • Valt de conditie van de patiënt te optimaliseren?

Complicaties algehele anesthesie

  • Hypotensie (agv verminderde vaattonus)
  • Aspiratie/pneumonie
  • Post Operative Nausea and Vomiting: PONV —>evt. profylaxe, komt veel voor
  • Tandletsel tgv gecompliceerde intubatie
  • ‘Awareness’ (komt weinig voor 0,1-1%)
  • Allergische reactie
  • Schade tgv niet goed positioneren op OK (bijv zenuwletsel/corneaschade)
  • Overlijden (luchtwegproblematiek, massaal bloedverlies, etc)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Spinaalanesthesie
* In welke ruimte wordt het ingebracht?

* Ter hoogte van…

* Vanaf waar verdoving? En wat wordt er verdoofd?
* Hoe vaak geven? Eenmalig?

* Welke 2 middelen worden meest gebruikt? (verschil plain en heavy)
* Hoogte van het blok is afhankelijk van:

* Indicaties

* Contra-indicaties

* Nuchter?

* Wat is een total spine?

A

Subarachnoidale ruimte

Ter hoogte van L1-L2

Caudaal hiervan en een paar niveaus erboven (Th10) omdat het middel zich als een wolkje verspreid. Zowel sensorisch als motorisch met een lokaal anestheticum dat de natriumkanalen blokkeert en daarmee de impulsgeleiding.

Meestal is single shot voldoende maar continue toediening middels spinaal katheter kan ook.

Welke medicamenten geef je over een spinaal


(1. Licocaine 2% tot ongeveer 1 uur)
2. Prilocarine tot 1,5 uur
 (plain en heavy)
3. Bupivacaine 0,5% tot ongeveer 3 uur

- Plain: isobaar, blijft op dezelfde plek zitten

- Heavy: zakt naar beneden, hyperbaar tov liquor door dextrose. Hierdoor kun je het anestheticum sturen naar de kant van de te opereren zijde. Wordt ook gegeven bij een zadelblok.

4. Toevoegen opioid voor een langer werkend blok (morfine of sufentanyl).

Hoogte van het blok is afhankelijk van:

- Niveau punctie

- Lengte pt

- Volume van spinale ruimte (kleiner bij zwangeren, obesitas, ouderen) en van het gegeven middel
- Soort middel en dosering (heavy of plain)
- Positionering na de punctie (blok sturen tot aan Th10)

Indicaties:


  • Ingrepen onderste gedeelte abdomen (liesbreuk, keizersnee)
  • Ingrepen bekken: resectie prostaat

  • Ingrepen onderste extremiteit: knieprothese

Contra-indicaties:

- Stollingsstoornissen (bloeding in rug: CAVE hematoom, kan dwarslaesie veroorzaken)
- Ernstige lokale of systemische infectie

- Allergie voor OF lido of bupivacaine (want kan kruisallergie zijn)

- Afwijkende anatomie: spina bifida of trauma rug

- Restrictieve cardiologische aandoening (zoals een aortaklepstenose). Want: CO is beperkt en spinaalanesthesie zorgt voor bloeddrukdaling door vasodilatatie (wegvallen afterload) (meer dan algeheel).

- Ingreep langer dan 3 uur

Complicaties spinale anesthesie

- Hypotensie

- Post dural puncture headache (punctie door de dura en dus liquorlek, brein hangt aan ankervenen, neemt af bij liggen!, niet ernstig en gaat meestal vanzelf over, tegenwoordig zelden door whitacre/sprotte naalden)
- Transient Neurologic Symptoms; soort neuropathie, duurt een aantal dagen.

- Falen van blok (conversie naar algeheel)
- Zenuwschade, neuraxiaal hematoom of abces
- Total spinal

Ja nuchter blijven mocht conversie naar algeheel nodig zijn.

Total spinal: per ongeluk de naald tussen de twee meningen (dura en arachnoid) en in die ruimte subduraal inspuiten. Dan ontstaat er heel snel een hoog blok = ademhaling stopt en HF en bloeddruk dalen. OP de kap nemen, intuberen en beademen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
Epiduraal analgesie: 
* Waar?

* Aangrijpingspunt? 
* Blokkade? 
* Niveau?

* Middelen

* Testen of die goed zit?

* Caudaal anesthesie
* Indicaties

* Contra- indicaties
* Wat zijn de voor- en nadelen?

* Wat aspireer je in epidurale ruimte?
A

In de epiduraal ruimte, door het ligamentum flavum (loss of resistance)

Aangrijpingspunt is natriumkanalen want ook dit wordt gedaan met een lokaal anestheticum.

Blokkade = rondom de hoogte van het niveau van de blokkade (dus niet alles caudaal ervan zoals bij spinaal). Zowel motorisch als sensorisch.

Meestal als katheter, maar kan ook single shot.

Kan op alle niveau’s worden toegepast want je komt niet in dezelfde ruimte als het myelum.

Middelen (5-10mL)


  • Lidocaine (worden niet gebruikt)
  • Bupivacaine

  • Ropivacaine

  • Opioiden (bijv morfine)

Testen of de epiduraal goed zit en niet in een vat of intrathecaal (subarachnoidaal). Je kunt een proefdosis geven en dan kijken wat voor uitval er is. In een vat: oorsuizen, metaalsmaak (meestal wel pas bij grotere doseringen). Daarna spuit je op voor goed blok en dan katheter aan.
Bij aspiratie komt er anders ook bloed/liquor.

Caudaal anesthesie/analgesie:
–> subtype epiduraal wat bij kinderen gegeven kan worden via de sacrale hiatus. Bij kinderen zit het ruggenmerg namelijk nog lager.

Epiduraal wordt voornamelijk gebruikt als pijnstilling (analgesie)
- Obstetrisch tijdens baring

- Chronische pijnbehandeling

- Ribfracturen

Wordt amper gebruikt als anesthesie (voornamelijk als analgesie)

Contra-indicaties zijn ongeveer hetzelfde als bij spinaal: stollingsstoornis, infectie, allergie, afwijkende anatomie.

Epiduraal kan je tot 5 dagen laten zitten (daarna risico infectie, kan dan ook getunneld worden) en het heeft een opioid sparend effect, geeft goede pijnstilling. Nadelen zijn: urinekatheter noodzakelijk, immobilisatie door mee verdoven van benen, invasieve handeling met risico complicaties.

Aspiratie? Je aspireert niks.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Regionale anesthesie/ perifere of locoregionale blokkades:

  • Aangrijpingspunt

  • Hoe vindt je de zenuw die je wil?

  • Indicaties
  • Middelen en volume?

  • Plexus brachialis

  • Plexus lumbosacralis
  • Wat zijn complicaties van regionale anesthesie?

  • Wat zijn symptomen van toxiciteit (intravasaal)? Bij welke dosering kan dit optreden?
  • Wat moet je dan doen?
  • Wat te geven bij convulsies?
A

Aangrijpingspunt = de perifere zenuwen of een plexus, door het kapsel van de zenuw en dan rondom de zenuw inspuiten van anestheticum

Echo geleid

Indicaties:

- Als mono anesthesie (bij extremiteit, bij oogchirurgie)

- Aanvullend op algehele anesthesie bijv na mamma operatie dat je dat nog even verdoofd ter analgesie (postoperatieve pijn)

Middelen: je geeft een groter volume dan de neuraxionale blokkades (15-30 ml bij zenuwblokkades)
- Bupivacaine 0,5% (max dosering: 2mg/kg)
- Ropivacaine 0,75% (max dosering: 3 mg/kg). Werkt langer in de huid, tot wel 24 uur en gunstig bijwerking profiel.

Plexus brachialis

- Interscaleen: schouder
 (arm, elleboog)
- Supraclaviculair: gehele arm en hand
- Infraclaviculair: arm, elleboog, hand

- Axillair: distale gedeelte bovenarm en onderarm, hand (minder betrouwbaar)

Lumbo-sacrale plexus:


  • Femoraal (anterolaterale deel bovenbeen)

  • Ischiadicus (achterzijde bovenbeen en onderbeen)
  • Poplitea (onderbeen)

Complicaties van een regionale anesthesie

  • Accidentele uitval andere zenuwen : N. phrenicus bij interscaleen/supraclaviculair: 50-100%!
  • Compartimentsyndroom: Complicatie van trauma/chirurgie, maar kan door locoregionaal gemaskeerd worden
  • (Permanente) zenuwschade (zeldzaam)
  • Lokaal anesthetica intoxicatie door bolus intravasculair: Hartritmestoornissen, Epilepsie

Symptomen zijn: perifrase paresthesieen, metaal smaak, convulsies, gedaald bewustzijn, cardiovasculaire collaps.
Maximale dosering bupivacaine 2mg/kg, voor lidocaine 4mg/kg, voor ropivacaine 3mg/kg.
Omdat je hogere doseringen hebt, ernstige symptomen wanneer intravasaal dan bij epiduraal.

Lokaal anestheticum neutraliseren met INTRALIPID (!). Dit bindt het lokaal anestheticum in de bloedbaan. Verder ABCDE, zuurstof.

Geef midazolam bij convulsies.

https://www.youtube.com/watch?v=WJuRHvMFS2Q&ab_channel=LecturioMedical

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Norepinefrine komt in ampullen van 1mL. De ampul bevat 1mg norepinefrine. Hoeveel mL NaCl 0,9% moet worden toegevoegd om een concentratie te bereiken van 20microg/mL?

A

1mg/mL –> 20microg/mL 1mg/20microg = 50 keer verdunnen 50mL – 1mL (norepinefrine)= 49mL Toevoegen 49mL NaCl 0,9%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beoordeling bij de POS

ABCDE

A

A: Inschatten moeilijkheid van intubatie mbv LEMON-criteria

  • Look externally: gezichtstrauma, grote snijtanden, baard, grote tong
  • Evaluate the 3-3-2 rule: snijtand afstand (3 vingers), hyoid-mentaal (3 vingers), thyroid-mond (2 vingers)
  • Mallampati score (> 3)
  • Obstructie (epiglottitis, peritonsillair abces, trauma)
  • Nek mobiliteit

Inschatten moeilijkheid kapbeademing: obesitas, baard, geen tanden, snurken/OSAS, anatomische afwijking

B: Pulmonale voorgeschiedenis

  • COPD / astma: aanvalsfrequentie, antibiotica- en prednisonkuren, inspanningstolerantie
  • Recente LWI
  • OSAS (STOPBANG > 3 punten: snurken, tiredness, observed apnea, pressure blood, BMI > 35, Age > 50, neck omtrek > 40cm, gender: man)

C: cardiale risicofactoren:

  • Hypertensie
  • Cardiaal lijden (coronairleiden, decompensatio, kleplijden, vaatlijden)
  • Anemie
  • Hypercholesterolemie
  • CHA2DS2VASC: risico op CVA bij AF, noodzaak voor bridging bij gebruik van coumarine derivaten

D: Neuromusculaire voorgeschiedenis

  • Vasculair (CVA, TIA)
  • Epilepsie
  • Perifere neuropathie
  • Dwarslaesie
  • Overige NM aandoeningen (parkinson, MG, dementie)

E:

  • Diabetes Mellitus (Hba1c <64?)
    • Insuline avond ervoor, dus koolhydraten aanbieden tijdens OK (stress)
    • Voorkom hypo!
    • Peroperatief insuline continueren, glucose-infuus
    • Stop metformine (lactaatacidose)
    • Postoperatief glucose dagcurve en insuline doseren
  • Stollingsproblemen
  • Obesitas
  • Gewrichtsaandoeningen
  • Lever- en nierfunctie
  • Frailty
  • Psychiatrische problematiek

Verder:

  • Allergieën (jodium, chloorhexidine, contrastvloeistof, medicatie, kiwi/latex) en medicatie
  • Algemeen lichamelijk onderzoek met specifiek aandacht voor luchtweg, pulmonale en cardiale bevindingen
  • Labonderzoek: Hb, kruisbloed (verwacht bloedverlies), elektrolyten, evt creatinine, ureum
  • ECG bij alle pt met risicofactoren voor middel-hoog risico ingrepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

CHA2DS2-VASc score. Waar staat het voor en wat geeft het aan?

A

1 jaar risico op trombo-embolisch event bij patiënten met niet-valvulair atriumfibrilleren. Daarbij noodzakelijkheid tot bridging met heparines peri-operatief, bij > 4.

Chronisch hartfalen (LVEF < 40%)
Hypertensie
Age > 75 jaar (2 punten)
Diabetes
Stroke/TIA/Trombo-embolie (2 punten)
Vaatlijden
Age 65-74 jaar
Sex category: vrouw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op de POS

  • Risico-inschatting ASA-score
  • Risico-inschatting pulmonaal
  • Risico-inschatting cardiaal
A

ASA-score

  1. Normaal, gezond
  2. Milde systematische ziekte zonder invloed op functioneren (hypertensie, mild astma, roken)
  3. Matige tot ernstige systemische ziekte met invloed op functioneren (coronairlijden, klepafwijkingen, COPD 2, CVA)
  4. Continu levensbedreigende aandoening (instabiel coronairlijden, recent CVA, hartfalen, spierziekte)
  5. Met en zonder behandeling waarschijnlijk binnen 24u overlijden (geruptureerd aneurysma, sepsis, cardiogene shock)
  6. Orgaandonor

Pulmonaal (HILSAC)

  • Leeftijd > 60
  • COPD
  • Instabiel astma
  • Hartfalen
  • Slechte functionele status
  • Albumine laag < 39
  • -> Eventueel aanvullend long-functie onderzoek

Revised Cardiac Risk Index (HD NIScH)

  • Hoogrisico chirurgie
  • Ischemische hartziekte
  • Hartfalen
  • CVA/TIA in de voorgeschiedenis
  • Nierfunctiestoornis
  • DM met insuline-afhankelijkheid
  • -> ECG bij alle pt met risicofactoren voor midden-hoog risico ingrepen
  • -> Antihypertensieve medicatie door
  • -> Echo cor bij verdenking kleplijden
  • -> Stress test bij asymptomatische pt
  • -> CAG bij ST-elevatie, bewezen ischemie, midden-hoog risico chirurgie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Medicatiebeleid peri-operatief antistolling en overige medicijnen

A
  • Trombocytenaggregatieremmers: ascal meestal door, clopidogrel meestal stop
  • Coumarines: vrijwel altijd stop, bridging afhankelijk van CHADSVASc-score (>4)
  • DOAC: vrijwel altijd stop, bridging meestal niet nodig gezien korte halfwaardetijd en korte duur van staken
  • Antihypertensiva: continueren
  • Prednison en bijnierinsufficientie: 100mg pre-operatief, 100mg peri-operatief en 100mg postoperatief, vanaf dag 3 afbouwen naar eigen dosis
  • Lithium: spiegel moet laagnormaal zijn
  • Orale antidiabetica altijd staken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is INR?
Welke INR bij spinale/epidurale anesthesie?
Waar is de streef INR bij een operatie afhankelijk van?

A

INR is een maat voor de stollingstijd van bloed, het staat voor International Normalized Ratio. Het geeft aan hoe snel het bloed stolt. Van nature is de INR waarde 1; een INR waarde van 3 betekent dat het bloed 3 keer zo langzaam stolt. In plaats van in 15 seconden stolt het bloed pas na 45 seconden.

INR < 1,8 kan bij spinale/epidurale anesthesie

Hogere INR is een contra-indicatie, streef INR is afhankelijk van de ingreep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat wordt er op de POS bij elke patiënt gedaan?

A
  1. Screening van de patiënt volgens de ABCDE
  2. Risico-inschatting
  3. Anesthesietechnieken en bijbehorende risico’s worden besproken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Postoperatief:

  • Naar welke afdelingen kan de patiënt heen na OK?
  • Dagbehandeling: wanneer mogen patiënten naar huis?
A

PACU (Post Anesthesia Care Unit):

  • Na specifieke ingrepen (grote abdominale OK, neurochirurgie) of bij specifieke comorbiditeit (OSAS, cardiopulmonaal slecht)
  • Voor behandeling van pijn, misselijkheid en postoperatieve complicaties
  • Speciale vpk osv een anesthesioloog
  • Patiënt wordt bewaakt en eventueel beademd
  • Maximaal 24u verblijf

Intensive Care

  • Bij instabiele of ernstig bedreigde vitale functies
  • Hoogspecialistische bewaking en behandeling van vitaal bedreigde patiënten, voor hemodynamische en respiratoire ondersteuning
  • IC’s van niveau 1 tot 3, afh van capaciteit van zorg die ze aankunnen
  • Onder andere na een open hartoperatie, een vaatchirurgische operatie of een neurochirurgische operatie.

Medium Care

  • Bewaking vitale functies, maar geavanceerde zorg zoals op de IC is niet meer noodzakelijk
  • Intensivist of behandelend deelspecialisme supervisie

Verpleegafdeling

Postoperatief naar huis in dagbehandeling:

  • Vitale functies stabiel > 1 uur
  • Patiënten zijn gemobiliseerd en hebben mictie gehad
  • Geen ernstige pijn, misselijkheid of braken
  • Begeleiding naar huis en voldoende zorg thuis aanwezig
  • Consultatie bij problemen moet geregeld zijn
  • Patiënt mag 24u geen voertuigen of machines bedienen
20
Q

Post-operatieve misselijkheid en braken (PONV)

A
  • Bij 25-30% van patiënten
  • Risicofactoren mbv Apfelscore: vrouw, niet-roker, voorgeschiedenis met PONV, opiaten
  • Andere risicofactoren: obesitas, wagenziekte, angst, algehele anesthesie, inhalatieanesthetica, lachgas, opiaten, operatie hoofd-hals of buik of urogenitaal of plastisch of oog
  • Preventie: locoregionale techniek (sparen opiaten), volledig intraveneuze anesthesie, adequate vullingstoestand, nuchterbeleid.
  • Nuchterbeleid (6-4-2 regel): 6u vaste voeding, 4u borstvoeding, 2u heldere vloeistoffen

Behandeling:
- Onderliggende oorzaak
- Symptomatisch:
5TH3-receptor-antagonisten: (Ondansetron 4mg, Granisetron). Blokkering serotoninereceptoren in het CZS en tractus digestivus.
Dopamine D2 receptor- antagonisten (Droperidol). Versnelde maagontlediging.
Cholinerge receptorantagonisten (Cyclizine, Atropine)
Dexamethason 4mg
Propofol kan ook
Naloxen bij relatieve overdosering (antidotum opiaat)

Geen damp anesthetica toedienen bij vrouwen die niet roken, helpt met misselijkheid postoperatief.

Ondansetron + Dexamethason en dan eventueel propofol na post op misselijkheid

21
Q

Postoperatieve complicaties

A
  • Respiratoir: luchtwegobstructie
  • Cardiaal: hypotensie, ritmestoornissen, infarct, decompensatie
  • PONV
  • Epidurale/spinale bloeding of infectie
  • Hypo- of hyperthermie
  • Onrustige patiënt
  • Post-operatief rillen
  • Urineretentie
22
Q

Centraal Anticholinerg Syndroom (CAS):

  • Waardoor wordt het veroorzaakt
  • Symptomen
  • Behandeling
A

Bij een onrustige patiënt

Veroorzaakt door anticholinergica (atropine = parasympathicolitica) in combinatie met en wordt versterkt door TCA’s, histamine en antipsychotica.

Tramadol kan het ook geven.

Symptomen: potentieel dodelijk

  • Gedaald bewustzijn
  • Delier
  • Wijde pupillen
  • Tachycardie
  • Urineretentie
  • Verminderde peristaltiek

Atropine is een inhibitor van het parasympathische zenuwstelsel (parasympathicolithicum). Atropine verhinderd de werking van acetylcholine door competitief te binden aan de receptor en te inhiberen.

Behandeling: fysostigmine (voorkeur!) of neostigmine (cholinesteraseremmer)
Acetylcholine is parasympathische neurotransmitter en werkt ook op de neuromusculaire overgang. Cholinesteraseremmers zorgen er voor dat acetylcholine langer aanwezig blijft in de synaps.

23
Q

Post-operatief rillen

  • Risicofactoren
  • Onderscheid
  • Verhoogd de O2 consumptie met…
  • Behandelen
A

Risicofactoren:

  • Jongvolwassenen
  • Mannen
  • Langere duur van de ingreep
  • Laaggedoseerde opiaten
  • Inhalatie-anesthetica

Onderscheid temperatuur gerelateerd en niet-temp gerelateerd rillen (stress, pijn!)

300% (alle spieren worden geactiveerd), dit is niet ideaal.

Pethidine (morfine-achtig), opwarmen patiënt, eventueel verslapping

24
Q

Patiënt wordt niet wakker. Oorzaken?

A
  • Restsedatie (vaak het geval)
  • Opiaten (naloxon)
  • Benzodiazepinen (flumazenil)
  • Restverslapping: agv langere werkingsduur spierrelaxantia ipv anesthetica
  • Diafragma is sterkste spier in het lichaam en lastig te verslappen. Als je dus adem haalt wil het niet zeggen dat alle spieren het weer doen
  • De spieren die met de n. ulnaris gemeten worden zijn relatief makkelijk (dus vraag om te knijpen in hand)
    • TOF (Train of Four) <90% is restverslapping, goed om te meten
    • TOF >70% niet met de hand te beoordelen (vraag of iemand wil knijpen)
      DUS: belangrijk om TOF te meten (!), want lokaal kan iemand knijpen dan kan er nog steeds sprake zijn van restverslapping.
      –> verhoogd risico op aspiratie en pharyngeale dysfunctie, verminderde inspiratoire flow en partiële luchtwegobstructie
  • Hypercapnie (hier kan je bewustzijn van dalen, dan ga je ook minder ademhalen –> vicieuze cirkel heel gevaarlijk)
  • Intoxicatie
  • Intracerebraal (zeldzaam)
    Ischemie, bloeding, oedeem tijdens OK opgetreden)

Onderzoek: bloedgas, evt CT-hersenen
Behandeling: evt antagoneren medicatie

25
Q

Post-operatieve urine-retentie

  • Hoe?
  • Wanneer treedt het op?
  • Diagnostiek
  • Risico
A
  • Neuraxiale blokkade verstoort de sympathische en parasympathische innervatie van de blaas
  • Werkt als laatste uit; pijn is al eerder terug
  • Meestal na een spinaal, maar komt ook voor na algehele anesthesie
  • Bladderscan
  • Bij twijfel een katheter inbrengen
  • Risico: atone blaas met permanente incontinentie
26
Q

Bij PONV behandel je de onderliggende oorzaak. Dit kun je medicamenteus doen. Beantwoord de de volgende vragen:

  1. Welk middel is effectiever bij kids?
  2. Welk middel is het meest effectief voor inductiegebruik van de anesthesie?
  3. Welk middelen mag je absoluut niet bij Parkinson gebruiken?
  4. Welke 2 middelen zijn even effectief tegen PONV?
  5. Welk middel geeft een versnelde maagontlediging?
  6. Welk middel werkt dmv blokkering van de serotoninereceptoren CZS + GI-tract?
A
  1. Ondansetron – 5-HT3-receptorantagonist – 4mg
  2. Dexamethason – corticosteroid – 4mg
  3. Droperidol – dopaminereceptorantagonist – 1,25 - 2,5mg &
    Metoclopramide – dopaminereceptorantagonist – 10-20mg
  4. Ondansetron – 5-HT3-receptorantagonist – 4mg
    &
    Droperidol – dopaminereceptorantagonist – 1,25 - 2,5mg
  5. Metoclopramide – dopaminereceptorantagonist – 10-20mg
  6. Ondansetron – 5-HT3-receptorantagonist – 4mg
27
Q

Hoe herken je bedreigde luchtweg op de afdeling?

A
  • Agitatie (agv hypoxie)
  • Verminderd bewustzijn (hypercapnie, EMV < 8)
  • Snurkende ademhaling
  • Gebruik hulpademhalingsspieren: m. sternocleidomastoideus en intercostaal spieren
  • Stridor: inspiratoir (vernauwing bij stembanden), expiratoir (vernauwing intra-thoracaal)
  • Heesheid
  • Cyanose (laat teken)
28
Q

Anatomie pharynx

A
  • Onderverdeeld in nasopharynx, oropharynx en laryngopharynx
  • Epiglottis sluit de trachea tijdens slikbeweging
  • Valse stembanden zijn de bovenste 2, kunnen niet in trilling worden gebracht, de ware stembanden kunnen dat wel
  • Tussen thyroïdkraakbeen en cricoïdkraakbeen ligt het cricothyroïdale membraan, waar een spoedtracheotomie wordt gedaan
29
Q

Fysiologie ademhaling

A

Primaire drive voor de ademhaling is CO2, wat oplosbaar is in bloed, O2 moet altijd gebonden zijn aan hemoglobine. Zuurstof bindt goed aan Hb, dus maar weinig ademhalen om saturatie op peil te houden. Voor het voldoende uitwassen van CO2 is wel een behoorlijk ademvolume nodig, hypercapnie verklaart dus het benauwde gevoel van de patiënt, terwijl de saturatie nog lang op peil kan blijven.
Bij ontstaan hypoxie is er al lange tijd slecht geventileerd.

Als de hypercapnie op een gegeven moment dusdanig hoog is dat het bewustzijn daalt, zal de ademhalingsprikkel weer gedempd worden.

30
Q

Interventiemogelijkheden om de tongbasis uit de keel te houden:

A
  1. Chin lift
  2. Jaw thrust (kaakkopjes)
  3. Mayo-Guedel tube (goede maat? Tanden tot kaakkopjes)
  4. Zuurstof
    - Self filling bag
    - Neusbrilletje: kan tot 6L per minuut beademen (41-44%). 100% in brilletje, maar ook kamerlucht mee.
    - Gezichtsmasker: 6-10L/min.
    - Non-rebreathing mask: werkt goed, min 12L geven, anders kan een hypercapnie optreden (95-100%).
    - Venturimasker = druk aanzuigen (40-50%)
  5. SIT-team: MEWS
31
Q
  • Welke criteria bepalen hoe makkelijk een patient te intuberen is op de POS?
  • Welke ademhulpmiddelen heb je op OK?
  • Wanneer GEEN maskerbeademing?
  • Wat moet er gebeuren voor intubatie op OK?
  • Benodigdheden voor intubatie?
  • Wat is de ideale positieve voor intubatie? Welke 3 stappen?
  • Met welke hand wordt geintubeerd?
  • Zicht voor intubatie met laryngoscoop: classificatie?
  • Wat doe je als intubatie met laryngoscoop niet lukt?
A

LEMON (moeilijke luchtweg herkenning)
L = Look externally –> gebit, mondsopening, obese, macroglossie, micrognatie
E = Evaluate –> 3-3-2
M = Mallampati –> hoe goed de pharynxboog/uvula zichtbaar is
O = Obstruction –> stridor? Dyspnoe? Moeite met slikken? KNO tumor?
N = Neck mobility –> kan de nek goed bewegen

Ademhulpmiddelen op OK:
1. Maskerbeademing, maar lastig bij MOANS: 
* M = mask seal (baard)
* O = obesitas
* A = age >55
* N = no teeth
* S = stiff lungs (COPD, longemfyseem)
2. Mayo/Guedel (nasaal of oraal)
3. Laryngeal mask airway (LMA). 
Man maat 5, vrouw 4. Max drukken tot 20 cm H2O.

Wanneer GEEN larynxmaskerbeademing (dus indicaties om te intuberen)

  • Geen toegang tot hoofd (buikligging, bij KNO)
  • Geen vrije ademweg bij bloeding
  • Laporoscopie van de buik –> hogere druk in de buik –> hogere druk in de longen nodig om te ventileren
  • Niet nuchtere patiënt bij spoedingrepen, reflux, zwangerschap
  • Potentiële beademingsproblemen (COPD, obesitas)
  • -> Waarom WEL: intuberen heeft ook nadelen, dan moet je spierrelaxantia geven, dat hoeft bij een larynxmasker niet, een tube kan heesheid geven

Pre-oxygenatie om al het hemoglobine geoxygyneerd te krijgen

Intubatiebenodigdheden: SAD MIMES
S = suction
A = airway device
D = drugs
M = machine
I = IV administration equipment 
M = monitor
E = emergency medication
S = special equipment

Sniffing positie: stappenplan voor optimale intubatie
1. Neutrale positie (geen as in lijn)
2. Elevatie: cervicale flexie (kussentje)
3. Extensie in atlanto-occipitaal gewricht
Linkerhand

Classificatie zicht voor intubatie met laryngoscoop: Cormack & Lehane Graad 1 helemaal open, je ziet epiglottis en vocal cords.

DAS guidelines (difficult intubation guidelines)
Niet lukt? Je kijkt naar de DAS guidelines --> eerst supraglottic airway device (larynxmasker) en dan eventueel cricothyroidectomie.
32
Q

Wat is de TOF (train of four)

A

TOF = Train Of Four = stroompje over de n. ulnaris gestuurd en de uitslag van de m. abductor pollicis gemeten. 4 twitches.
Door slaapmiddel heb je fading: de eerste van de 4 is hoog de laatste is laag. Als je wil weten of iemand weer zelf kan ademen kijk je naar het verschil tussen de eerste en de laatste. Als de laatste >85% van de eerste is, betekent dit kan iemand weer zelf kan ademen.

33
Q

Monitoring op OK:

  • Airway/Breathing
  • Circulation
  • Disability (2)
  • Environment
A

Airway/Breathing:

  • Pulseoxymetrie (saturatie)
  • Capnografie meting van de uitgeademde lucht (shark fin bij COPD/astma, hypoventilatie/hyper bekijk hoe dit eruit ziet)

Circulation:
ECG, hartslag, bloeddruk (oscillerende bloeddrukmeter of arterielijn (bij hartchirurgie, neurochirurgie of veel schommelingen verwacht)), urineproductie

Disability:
- Anesthesiediepte (BIS) --> meetbaar met ECG
BIS 90 = wakker
BIS < 60 algehele
BIS < 30 diepe
Environment:
Trias:
1. Coagulopathie
2. Hypothermie (stollingsstoornissen, verhoogd O2 gebruik, vertraagd metabolsime, etc) 
3. Metabole acidose
34
Q

Luchtweg en monitoring

  • Welk volume is bij patiënten verminderd?
  • Wat is het nauwste deel van de luchtweg?
  • Wat gebeurt er bij een CO-vergiftiging? Wat geeft de saturatiemeter aan? Wat moet je als eerste doen?
  • Wat is een Swann-Ganz katheter?
A

Het Functionele Restvolume, door verhoging diafragma

De stembanden, bij zwelling kunnen ze snel geobstrueerd raken, dan wordt intuberen moeilijk

Er ontstaat een gedaald bewustzijn, doordat CO sterk bindt aan Hb en zo O2 verdrijft. Een saturatiemeter kan niet zien welke moleculen aan Hb gebonden zijn, dus de saturatie kan goed zijn terwijl er wel een hypoxie is.
Stap 1: Zuurstof!

Katheter die wordt ingebracht in de v. jugularis of v. subclavia en dan naar rechteratrium en rechterventrikel naar de a. pulmonalis gaat, waar het de druk meet en dus de circulaire output. Wel kans op complicaties.

35
Q

SEH: man bij brand, rookinhalatie, roet in mond.

- Wat is inhalatietrauma en wat zijn de gevolgen?
- Tekenen hiervan

- CO-vergifting: saturatie?

- Eerste behandeling bij CO intox/rook inademen?

A

Inhalatietrauma = inademing van hete gassen, rook of vuur –> verbranding van de luchtwegen met zwelling en blaarvorming te gevolg –> potentiele bedreiging luchtwegen.

Roet rond neusgaten, blaren in de mond, stridor, veranderd bewustzijn, cyanose, tekenen van CO intoxicatie etc.

Saturatie normaal want sat meter meet alleen dat er moleculen gebonden zijn aan hb, niet welke. Dus perifere saturatiemeter niet betrouwbaar.

Behandeling CO intox:

- Zuurstoftoediening

- CO gehalte bepalen (bij rokers al iets verhoogd)

- Scopie door KNO om te beoordelen of de roet ook echt ver is ingeademd.
- Intubatie

- Naar brandwondencentrum (altijd bij inhalatietrauma)

36
Q

Triagecodes:

A
Rood = onmiddellijk: bewusteloos (geen pols), intubatie, ademstilstand

Oranje = hoog urgent, binnen 10 min: verward, somnolent, heftige pijn

Geel = urgent, binnen 60 min, sterke afwijkingen vitale parameters: pols>100, sat<92, ah >20

Groen = standaard, binnen 120 min

Blauwe = niet urgent, binnen 240 min
37
Q

SBARR:

A

S = Situatie

- Probleem

- Vitale functies
- Meeste zorgen

B = Background

- Neurologische status

- Huid

- Saturatie

- Chirurgie, wonduiterlijk, drain 

A = assessment

- Ik denk dat het probleem…

- Het probleem lijkt cardiaal

- De toestand: de patient gaat achteruit

R = recommendation

- Ik stel voor dat… dit en dat gedaan wordt
- Testen die moeten worden gedaan

- U langs moet gaan

R = repeat (degene die dit te horen krijgt moet het repeaten)

38
Q

Wat zijn in de trauma opvang de 5 big killers van breathing + behandeling

A
  1. Spanningspneumothorax

    Behandeling: naaldthoracocentese in de 2e IC midclavidulair gevolgd door een drain in de 4e-5e IC midaxillair


2. Grote hematothorax

Behandeling: tube 4-5 IC midaxillair


3. Open pneumothorax

Behandeling: gat afplakken en plaatsen drain


4. Fladderthorax
: tegengesteld bewegen borstkas bij de ademhaling, na grote kracht trauma borstkas
Behandeling: toediening goede analgesie


5. Pericardiale tamponade

Behandeling: pericardiocentese en anders thoracotomie

39
Q

Verschillen tussen volwassenen en kinderen op het gebied van anesthesie:

  • Airway
  • Breathing
  • Circulation
  • Disability
  • Environment
A

Airway
- Groter achterhoofd waardoor in rugligging de bovenste luchtwegen dicht zijn = rolletje onder de schouders (positionering erg belangrijk)
- Tong groter = moeilijker intuberen (in rugligging makkelijker obstructie)
- Epiglottis groter en U-vormig = moeilijker zicht tijdens intuberen
- Trachea naar anterieur dus de hoek bij intubatie is moeilijker te maken
- No neck en retrognatie van nature = minder ruimte in de mondholte = moeilijker intuberen
- Kinderen zijn vaak verkouden = gezwollen tonsillen = minder makkelijk intuberen
- Kleinere mandibula en zachtere mondbodem.
- Nauwste deel luchtweg bij kinderen bij het cricoid, bij volwassenen is dit bij de stembanden.
Samengevat: kinderen hebben nauwere luchtwegen

Breathing

  • Horizontaal verlopende ribben (expansie thoraxomvang is maar beperkt mogelijk)
  • Compliantie thoraxwand (kinderen zijn met name buikademhalers) je ziet kinderen sneller intrekken.
  • Nauwere luchtwegen merk je in de praktijk erg snel
  • Kinderen hebben een tweemaal zo hoge zuurstofconsumptie (beademing stel je in op 6 mL/kg/min terugvolume ipv 3 mL/kg/min) (dubbel t.o.v volwassenen)
  • Hogere ademfrequentie, hoger ademminuutvolume.
  • Zuigelingen zijn buikademhalers (diafragma ademhalend)

Circulation

  • Hoog metabolisme (hogere cardiac output 2-3x hoger = slag volume x frequentie)
  • Gefixeerd slagvolume, dus directe relatie tussen hartfrequentie en bloeddruk
  • Sneller bradycardie bij hypoxie omdat ze weinig glucosevoorraad in het hart hebben. Bij kinderen gebruiken we atropine om de HF hoog te houden.
  • Cardiac output daalt snel bij kinderen en functionele reserve is beperkt door lage glycogeenvoorraad in het hart. Bij hypoxemie kan dit snel leiden tot een bradycardie en hartstilstand dus heb aandacht voor de saturatie!)
  • Minder bloedvolume
  • Pasgeborene = 85-90 mL/kg
  • Zuigeling = 75-80 mL/kg
  • Kind = 70-75 mL/kg
  • Volwassene = 60-70 mL/kg

Weten!
Ademhalingsfrequentie en hartfrequentie is hoger als kind jonger is, de systolische bloeddruk is lager bij jongere kinderen tov oudere kinderen

Ook weten!
Kinderen zullen brancard worden bij een lage saturatie (hypoxie) want weinig glucosevoorraad.

Disability

  • Zeer gevoelig brein voor hypoglyceamien –> dit controleren ze gelijk na de geboorte.
  • Centraal zenuwstelsel moet nog uitrijden: risico op centrale apneus door onrijpheid van het ademhalingscentrum (ex-prematuren vooral).

Environment
- Risico op hypothermie door groot lichaamsoppervlakte ten opzichte van de inhoud

40
Q

Bij ontwaken (uitleiding) van kinderen is er kans op laryngospasme.
Wat is het?
Wat zijn risicofactoren?
Wat is een andere complicatie bij de uitleiding? Hoe behandel je dit?

A

Laryngospasme: een ongecontroleerde kramp van de strottenhoofdspieren. Hierdoor sluiten de stembanden de luchtstroom af en ontstaat er een plotse ademnood.

RF

  • Jonge leeftijd
  • Ex-prematuur (jonger dan 1 jaar)
  • Bovenste LWI
  • Roken of passief roken
  • Onvoldoende anesthesiediepte
  • Irritatie stembanden door bijv bloed slijm of tube
  • Onervaren anesthesioloog

Een laryngospasme kan ook ontstaan bij de inleiding.

Ook kan het kind last hebben van PONV (vanaf 1 jaar, hiervoor is misselijkheidscentrum nog niet ontwikkeld), geef hiervoor zofran (ondasteron)

41
Q

Anesthesie verschillen kind en volwassenen:

- In slaap brengen

A

Kinderen vaak met een masker (sevofluraan) en volwassenen met i.v.

Bij kind ook altijd IV toegang nodig, ook na maskerinductie. Bij kind prik je deze toegang ALTIJD onder narcose (!)

42
Q

Uitleiden kinderen:

Waar moet je op alert zijn op de recovery? Waardoor komt dit? Behandeling?

A

No touch beleid, kinderen moeten uit zichzelf wakker worden.

Recovery:
Emergence delier = hard huilen, schreeuwen, schoppen en geen contact maken. Dit kom vaker voor bij sevofluraan (inhalatie anestheticum). Kan zo’n 30 minuten aanhouden.

Behandeling: snufje propofol, clonidine of fentanyl om het kind te kalmeren.

43
Q

Normaalwaarden kind

  • AH
  • HF
  • Sys RR
  • Saturatie
A

Zie blz. 60 SS deel 2
- Vanaf 12 jaar ongeveer waarden volwassenen

AH begint hoog (40), daarna steeds lager
HF begint 110-160, daarna steeds lager
Sys RR begint laag 70-90, daarna steeds hoger
Sat altijd > 95%

44
Q

Wat als iv toegang bij kinderen niet lukt?

A

Handrug –> binnenzijde pols –> laterale voetrug –> vena saphena magna –> schedel –> botnaald

45
Q

Pre-operatieve screening kinderanesthesiologie

A

Anamnese

  • Zwangerschapsduur, APGAR
  • Aangeboren afwijkingen luchtweg/hart
  • Familieanamnese
  • Verloop voedingen, inspanningstolerantie (voeden zegt wat over conditie)
  • Groei en ontwikkeling
  • Vaccinatiestatus (na dood vaccin 2 dgn wachten door koortspiek, na levend verzwakt 2 wkn wachten)
  • BLWI: verkoudheid, hangerig: absolute contra-indicatie anesthesie OK

LO

  • Auscultatie hart en longen
  • Aangezichtsanatomie
  • Deformiteiten; scoliose
  • Gewicht: 8 + (2,5 x lft)
46
Q
Onverwacht moeilijke luchtweg op OK: 
Stappen intubatie (TT vraag!)
A
  1. Laryngoscopie (maximaal 3 pogingen!) (eventueel een videolaryngoscoop)
    * Zorg voor adequate sedatie en relaxatie en goede oxygenatie
    * Controleer tube positie: visuele waarneming, capnogram, thoraxecursies, auscultatie
  2. Intubatie Larynxmasker (maximaal 2 pogingen!)
    - Lukt: optimaliseren vd parameters voor OK
    - Intubatie lukt niet: pt wakker maken, wakkere intubatie uitvoeren
    - Intubatie lukt maar oxygenatie faalt –> stap 3 (op de kap nemen)
  3. Kapbeademing.
    - Op de kap nemen lukt: patient laten ontwaken en OK uitstellen (!) DIT IS BELANGRIJKE STAP
    - OP de kap nemen mislukt: geen goede oxygenatie (toenemende hypoxemie): –> stap 4 want: can’t intubate, can’t ventilate
  4. Noodconiotomie (cricothyreoidectomie)