ANOVA Flashcards
(6 cards)
1
Q
Wat verkleint de kans op op een type 2 fout
A
een F-toets omnubus test
2
Q
Aanames op de ANOVA
A
- afhankelijke variabele moet kwantitatief zijn
- scores moeten normaal verdeeld zijn
- varianties moeten gelijk zijn
- waarnemeningen moeten onafhankelijk van elkaar gebeuren
3
Q
Hoe test je de aannames van je data
A
- histogram bekijken voor normale verdeling
- boxplot voor uitschieters
- levene’s test voor de varianties
3
Q
problemen bij het plannen van analyse
A
- > 3 groepen met >10 deelnemers
- en de groepen moeten gelijk aan elkaar zijn
4
Q
Wat zijn overeenkomsten tussen F-ratio en T-ratio
A
variabiliteit in scores (dus deelnemers of gemiddelden) beinvloeden de ratio heel erg
5
Q
Waar staat de etasquared ook wel voor?
A
verhouding van variantie, is het percentage verklaarde variantie tussen groepen