Antistolling Flashcards
(45 cards)
Waaruit bestaat de pathofysiologie van de bloedstolling achtereenvolgens?
- Het proces van primaire hemostase
- De vorming van een bloedstolsel
- Het opruimen van een bloedstolsel (=de fibrinolyse)
Waaruit bestaat de primaire hemostase?
De interactie tussen bloedplaatjes (trombocyten) en de (beschadigde) vaatwand (adhesie), klontering van de trombocyten aan elkaar (aggregatie) en activatie.
Na adhesie van trombocyten aan collageen in de vaatwand (middels vWF) treedt activatie van de trombocyten op. Deze storten stolling bevorderende factoren uit die andere trombocyten kunnen activeren. Ook komt de glycoproteïne IIb/IIIa-receptor aan de oppervlakte: deze receptor kan door binding van fibrinogeen aggregatie met andere bloedplaatjes tot stand brengen.
Waaruit bestaat de vorming van een bloedstolsel?
Fibrinevorming begint als tissue factor (TF, tromboplastine), dat normaal onder de oppervlakte van het endotheel ligt, in aanraking komt met het bloed.
Door binding en activatie van stollingsfactoren wordt uiteindelijk fibrinogeen omgezet in fibrine. Deze onoplosbare fibrinedraden vormen zich rondom de prop rode bloedcellen.
Waar worden de stollingsfactoren geproduceerd? en wat is hiervoor noodzakelijk?
Vrijwel alle stollingsfactoren worden in de lever
geproduceerd.
Bij synthese van enkele van deze factoren (II, VII, IX en X) is vitamine K
noodzakelijk.
Waaruit bestaat het opruimen van een bloedstolsel (=de fibrinolyse)?
Het fibrinolytische systeem zorgt voor het weer verwijderen van bloedstolsels als de normale integriteit van de weefsels is hersteld.
Activatie van plasminogeen tot plasmine vindt plaats
door plasminogeenactivatoren. Plasmine is in staat om het onoplosbare fibrine om te zetten in oplosbare fibrineafbraakproducten.
Hoe ontstaat pathologische trombose?
Op basis van een van de volgende factoren of een combinatie daarvan, zoals die door de Duitse patholoog Virchow werden genoemd (de trias van Virchow):
- een verhoogde stolbaarheid van het bloed
- een vertraagde bloedstroom
- een beschadiging van de vaatwand
Waarin en op welke manier kunnen anticoagulantia worden onderverdeeld?
- Direct werkende anticoagulantia:
- Heparinegroep
- Directe orale anticoagulantia (DOAC) - Indirect werkende anticoagulantia
- Vitamine K-antagonisten/Coumarinederivaten - Trombocytenaggregatieremmers
Het onderscheid tussen arteriële en veneuze trombose is belangrijk voor de farmacologische behandeling.
Hoe ontstaat arteriële trombose? Wat zijn voorbeelden hiervan en hoe behandel je het?
Door een functionele onderbreking van de endotheel laag. De witte trombi bestaan vooral uit trombocyten met weing fibrine en weinig erytrocyten.
Voorbeelden van een arteriële trombose zijn een hersen- of hartinfarct.
Behandeling middels trombocytenaggregatieremmers:
- Acetylsalicylzuur (Aspirine/Ascal)
- Clopidogrel (Plavix)
- Dipyridamol (Persantin)
Hoe ontstaat veneuze trombose? Wat zijn voorbeelden hiervan en hoe behandel je het?
Wordt meestal veroorzaakt door circulatoire stase, waardoor een hypercoagulabele status ontstaat. De rode trombi bestaan vooral uit erytrocyten en relatief weinig trombocyten.
Voorbeelden van veneuze trombose zijn diep veneuze trombose (DVT) of een longembolie.
Behandeling middels:
1. Coumarinederivaten (vitamine K-antagonisten):
- Acenocoumarol (sintrom)
- Fenprocoumon (marcoumar)
2. Heparines:
- heparine i.v.
- low dose LMWH
- high dose LMWH
3. Directe orale anticoagulantia (DOAC):
- Dabigatran
- Apixaban
- Edoxaban
- Rivaroxaban
Hoe werken trombocytenaggregatieremmers (TAR’s)?
Kunnen via verschillende aangrijpingspunten interfereren met de trombocytenaggregatie en op deze manier de vorming en groei van trombi tegengaan.
Wat komt er bij de adhesie van trombocyten vrij? en hoe grijpen de trombocytenaggregatieremmers daar op in?
Bij de adhesie van trombocyten komen onder andere serotonine, ADP en tromboxaan A2 vrij.
Tromboxaan A2 werkt bij beschadigd endotheel vasoconstrictief en stimuleert de trombocytenaggregatie.
- Acetylsalicylzuur remt het enzym cyclo-oxygenase, waardoor de vorming van tromboxaan A2 afneemt. Dit leidt tot remming van de primaire hemostase.
- Clopidogrel is gericht tegen de ADP-receptor op trombocyten.
Beide middelen remmen irreversibel de trombocytenfuctie, waardoor het effect ongeveer één week aanhoudt. De duur van het effect komt overeen met de snelheid waarmee de bloedplaatsjes worden vernieuwd (ca. 10 dagen).
- Ticagrelor blokkeert reversibel de P2Y12-receptor op trombocyten. De duur van het effect is afhankelijk van de halfwaardetijd (=7 uur) en is maar kort.
- Dipyridamol heeft een reversibele plaatjesaggregatieremmende werking. De t1/2 is 12 uur en heeft daarmee een korte werkingsduur.
Wanneer is acetylsalicylzuur geïndiceerd?
Bij primaire en secundaire preventie bij arterieel
vaatlijden, zoals myocardinfarct, angina pectoris en post CABG, en als tweede keus na TIA of CVA (mits intracerebrale
bloedingen uitgesloten zijn) en bij perifeer arterieel vaatlijden.
Cardio: 80 mg 1dd1
Wanneer is clopidogrel geïndiceerd?
Na stentplaatsing (in combinatie met acetylsalicylzuur), acuut coronair syndroom, eerste keuze bij perifeer vaatlijden en eerste keuze na een TIA of CVA.
75mg 1dd1
Wanneer is Ticagrelor geïndiceerd?
In combinatie met acetylsalicylzuur bij het acuut coronair syndroom (al dan niet met stenting).
De duur van de behandeling van Ticagrelor is meestal 12 maanden, acetylsalicylzuur wordt levenslang gegeven.
90mg 2dd
Wanneer is Dipyridamol geïndiceerd?
Tweede keuze bij secundaire preventie na TIA of een niet-invaliderend herseninfarct in combinatie met acetylsalicylzuur.
Welke interacties heeft acetylsalicylzuur?
Bij toepassing van acetylsalicylzuur als trombocytenaggregatieremmer gelden in het algemeen
dezelfde interacties die bekend zijn voor het gebruik van acetylsalicylzuur als pijnstiller en
koortsverlagend middel:
De bijwerking bloeding als interactie met de volgende medicatie:
- Corticosteroïden
- NSAID’s
- SSRI’s
Wat is de belangrijkste bijwerking bij trombocytenaggregatieremmers?
Het verhoogde risico op bloedingen. Dit risico is het grootst bij ouderen.
Wat geeft een groter risico op (maag)bloedingen?
Bij het gebruik van de volgende medicijnen in combinatie met acetylsalicylzuur:
- corticosteroïden
- NSAID’s
- SSRI’s.
Wat is het beleid omtrent acetylsalicylzuur bij operaties?
Bij de meeste operaties kan acetylsalicylzuur door gebruikt worden, als dit
gaat om electieve operaties, wanneer het te verwachten bloedverlies klein is én wanneer een
eventuele bloeding goed bereikbaar is om te stelpen.
Indien er bij een acute invasieve ingreep veel bloedverlies verwacht wordt of er sprake is van een acute situatie kan een trombocytentransfusie
gegeven worden.
Bij sommige invasieve ingrepen kan een
kleine bloeding ernstige gevolgen hebben of kan er geen hemostase à vue worden verkregen. In die
gevallen verdient het dus aanbeveling acetylsalicylzuur/clopidogrel gebruik ten minste vijf dagen voor de ingreep te staken.
Hoelang van te voren moet Dipyridamol gestaakt worden bij een electieve niet-acute OK?
1 dag van te voren
Wat moet er gedaan worden met TAR’s bij een acute situatie (OK)?
Wanneer wachten niet mogelijk is, kan bij de inleiding desmopressine (DDVAP) worden toegediend, een synthetisch hormoon dat de lichaamseigen voorraden van stollingsfactor VIII en Von Willebrand factor verhoogd laat vrijkomen in het bloed (DDAVP is dus zelf geen stollingsfactor) en verbetert hiermee
de adhesie van bloedplaatjes aan het endotheel en verkort daarmee de bloedingstijd.
De meeste operaties kunnen echter onder acetylsalicylzuur worden uitgevoerd.
+
Indien de ingreep niet kan worden uitgesteld, dient perioperatief een trombocytentransfusie te worden
gegeven. Trombocyten kunnen vanaf 40 minuten na toediening van acetylsalicylzuur gegeven
worden en vanaf 12 uur na toediening van clopidogrel. Bij het gebruik van Dipyridamol is het geven
van trombocyten niet zinvol, omdat de trombocyten zolang dit middel in het bloed zit niet goed werken.
Wat zijn Coumarinederivaten? en wat doen ze?
Vitamine K-antagonisten, zoals acenocoumarol en fenprocoumon.
Vier belangrijke stollingsfactoren (factor II, VII, IX en X) zijn afhankelijk van vitamine K.
Bij gebruik van Coumarinederivaten neemt de concentratie van deze geactiveerde factoren in het bloed af en dit leidt tot een afname van de fibrinevorming.
Welk anticoagulans effect houdt langer aan, die van acenocoumarol of fenprocoumon?
Omdat de T1/2 van acenocoumarol (8-11 uur) veel korter is dan de T1/2 van fenprocoumon (160 uur), houdt de werking van acenocoumarol slechts enige dagen aan, terwijl het effect van fenprocoumon enkele weken kan aanhouden. Hierdoor is met fenprocoumon een stabielere instelling te bereiken.
Zijn coumarinederivaten gelijk werkzaam?
Nee, pas na enkele dagen (2-3 dagen). Daarom wordt er ter overbrugging gedurende ca. een week heparine (werkt direct) bijgegeven in het geval dat directe antistolling vereist is, zoals bij een trombo-embolie.