Artikelen CBPAD week 1 Flashcards

(22 cards)

1
Q

Brooding (uit de RSS Rumination scale)

A

een passieve en negatieve manier van nadenken, waarbij iemand blijft hangen in gevoelens van ontevredenheid en zelfkritiek. Dit leidt vaak tot meer depressieve symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De RRS: Rumination Response Scale, meet twee verschillende factoren, welke zijn dat?

A

Brooding: een passieve en negatieve manier van nadenken, waarbij iemand blijft hangen in gevoelens van ontevredenheid en zelfkritiek. Dit leidt vaak tot meer depressieve symptomen.

Reflection: is meer doelgericht en analyserend, waarbij iemand probeert te begrijpen waarom iets is gebeurd en hoe hij of zij ervan kan leren. Hoewel reflection in eerste instantie met depressie geassocieerd wordt, kan het op lange termijn helpen bij probleemoplossing en zelfinzicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de uitkomst van de RSS rumination scale met betrekking tot de twee kernsymptomen?

A

Beide factoren hebben een andere relatie met depressie. Broeden (brooding) werd zowel op het moment zelf als in de loop van de tijd geassocieerd met depressie, terwijl reflectie gelinkt was aan depressie op hetzelfde moment, maar minder depressie na verloop van tijd. Hoewel dit een voorlopige bevinding is, suggereert het dat !!! het broeden waarschijnlijk het sterkst verbonden is met de negatieve uitkomsten van ruminatie!!.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke van de volgende beweringen over de relatie tussen ruminatie en psychische klachten is juist?

A. Brooding en reflection hangen beide even sterk samen met depressie.
B. Brooding hangt samen met depressie, angst en vermijding, terwijl reflection slechts met angst en sociale vermijding samenhangt.
C. Reflection is sterker geassocieerd met psychische klachten dan brooding.
D. Brooding en reflection zijn uitsluitend gerelateerd aan angst.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: Brooding correleerde met depressie, angst en vermijding, terwijl reflection enkel gerelateerd was aan angst en sociale vermijding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bleek uit de analyse over de voorspellende waarde van vermijding ten opzichte van depressie?

A. Vermijding voorspelt depressie alleen als ruminatie aanwezig is.
B. Vermijding is een onafhankelijke voorspeller van depressie, los van ruminatie en angst.
C. Vermijding heeft geen voorspellende waarde voor depressie.
D. Alleen bij mannen voorspelt vermijding depressie.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: Vermijding bleek een onafhankelijke voorspeller van depressie te zijn, ongeacht ruminatie of angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke sekseverschillen werden gevonden in de relatie tussen brooding en vermijding?

A. De relatie was bij mannen sterker dan bij vrouwen.
B. Er waren geen significante sekseverschillen.
C. Brooding was bij vrouwen sterker geassocieerd met meerdere vormen van vermijding dan bij mannen.
D. Alleen bij mannen correleerde brooding met vermijding.

A

Correct antwoord: C
Uitleg: Vooral bij vrouwen was brooding gerelateerd aan meerdere vormen van vermijding; dit verband was beperkter bij mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat impliceert het feit dat ruminatie en gedragsmatige vermijding met elkaar verbonden blijven na correctie voor angst?

A. Dat angst de enige factor is die ruminatie verklaart.
B. Dat ruminatie een onafhankelijke voorspeller van angst is.
C. Dat ruminatie mogelijk een vorm van emotionele vermijding is.
D. Dat gedragsmatige vermijding geen rol speelt in depressie.

A

Correct antwoord: C
Uitleg: De blijvende samenhang ondersteunt de theorie dat ruminatie een vorm van emotionele vermijding is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke behandelimplicatie vloeit voort uit de bevinding dat vermijding een kernmechanisme is in depressie?

A. Behandelingen moeten zich enkel richten op cognitieve patronen zoals ruminatie.
B. Gedragsmatige vermijding hoeft alleen bij angststoornissen behandeld te worden.
C. Behandelingen zoals Behavioral Activation kunnen effectief zijn door de focus op doorbreken van vermijdingsgedrag.
D. ACT is minder relevant bij behandeling van depressie.

A

Correct antwoord: C
Uitleg: Behavioral Activation richt zich op het actief doorbreken van vermijding en sluit daarmee aan bij de bevindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is longitudinaal onderzoek nodig volgens de studie?

A. Om culturele verschillen in depressie te verklaren.
B. Omdat cross-sectioneel onderzoek geen causaliteit kan vaststellen tussen vermijding en depressie.
C. Omdat de rol van angst nog onvoldoende onderzocht is.
D. Om de effectiviteit van ACT te bevestigen.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: De studie benadrukt dat longitudinaal onderzoek nodig is om te bepalen of vermijding depressie veroorzaakt of andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat stelt het Behavioral Activation (BA)-model over het ontstaan en de instandhouding van depressie?

A. Depressie wordt voornamelijk veroorzaakt door traumatische herinneringen.
B. Depressie ontstaat door een overmaat aan piekergedachten en wordt verergerd door sociale steun.
C. Depressie wordt gekenmerkt door patronen van vermijding, terugtrekking en inactiviteit die leiden tot verminderde positieve bekrachtiging.
D. Depressie wordt voornamelijk onderhouden door angst en piekeren.

A

Correct antwoord: C
Uitleg: Volgens het BA-model ligt de nadruk op het doorbreken van passiviteit en vermijding die leiden tot een gebrek aan positieve ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stelling over piekeren in het licht van de cognitieve theorie van vermijding is correct?

A. Piekeren is een beeldend en concreet proces dat leidt tot fysiologische activatie.
B. Piekeren is abstract en vermindert de activatie van verontrustende beelden, wat leidt tot verminderde confrontatie met emoties.
C. Piekeren verhoogt fysiologische stressreacties en leidt tot een actiebereidheid.
D. Piekeren is een adaptieve strategie om emoties te reguleren via probleemoplossing.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: De cognitieve theorie beschouwt piekeren als een abstract proces dat helpt om aversieve beelden (en dus fysiologische reacties) te vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen brooding en reflection zoals gemeten door de Rumination Response Scale (RRS)?

A. Brooding leidt tot minder depressie dan reflection.
B. Brooding is adaptief, reflection is maladaptief.
C. Brooding is passief en negatief, terwijl reflection gericht is op zelfinzicht en kan bijdragen aan herstel.
D. Reflection wordt alleen bij mannen gemeten, brooding bij beide geslachten.

A

Correct antwoord: C
Uitleg: Brooding wordt gezien als maladaptief en hangt sterker samen met depressie, terwijl reflection constructiever kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is het gebruik van de Cognitive-Behavioral Avoidance Scale (CBAS) relevant voor dit onderzoek?

A. De CBAS meet alleen cognitieve vermijding en dat is het centrale onderwerp van het onderzoek.
B. De CBAS meet gedrags- en cognitieve vermijding in zowel sociale als niet-sociale contexten, en maakt het mogelijk om subcomponenten van vermijding te analyseren.
C. De CBAS meet enkel angst en piekeren, die gebruikt worden als controlevariabelen.
D. De CBAS is specifiek ontworpen voor klinische populaties en dus goed toepasbaar op de steekproef.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: De CBAS biedt een gedetailleerde onderverdeling van vermijding op vier domeinen (sociaal/niet-sociaal × cognitief/gedragsmatig), wat perfect aansluit bij de onderzoeksvraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de kern van Ferster’s model in relatie tot depressie?

A. Het benadrukt genetische kwetsbaarheid voor vermijding.
B. Het stelt dat vermijding en een gebrek aan positieve bekrachtiging depressieve symptomen versterken.
C. Het ziet angst als de belangrijkste voorspeller van depressie.
D. Het stelt dat ruminatie altijd een adaptieve functie heeft.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: Ferster’s model stelt dat depressie ontstaat door vermijding en verminderde positieve bekrachtiging, wat een vicieuze cirkel creëert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat suggereert het verschil in correlaties tussen gedragsmatige en cognitieve vermijding met piekeren na controle voor angst?

A. Alleen gedragsmatige vermijding is echt een onderdeel van piekeren.
B. Gedragsmatige vermijding is sterker onafhankelijk gerelateerd aan piekeren dan cognitieve vermijding.
C. Na controle voor angst verdwijnt elk verband tussen piekeren en vermijding.
D. Cognitieve vermijding is sterker gerelateerd aan depressie dan gedragsmatige vermijding.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: Uit het onderzoek blijkt dat de correlatie tussen gedragsmatige vermijding en piekeren blijft bestaan na correctie voor angst, wat een onafhankelijk verband suggereert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is volgens Hayes et al. een belangrijk nadeel van de syndromale classificatie, zoals gebruikt in de DSM?

A. Het negeert de rol van erfelijke factoren in psychopathologie.
B. Het focust op symptomen en niet op de onderliggende psychologische processen die stoornissen veroorzaken en in stand houden.
C. Het is uitsluitend bruikbaar in klinische contexten.
D. Het bevat te veel dimensionele factoren, wat classificatie moeilijk maakt.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: De syndromale benadering richt zich op symptomen, maar mist zicht op de psychologische processen (zoals vermijding) die stoornissen veroorzaken en onderhouden.

17
Q

Wat wordt bedoeld met experiëntiële vermijding?

A. De neiging om bewust negatieve gedachten te confronteren.
B. Het actief opzoeken van negatieve emoties om ermee te leren omgaan.
C. Het vermijden of onderdrukken van negatieve innerlijke ervaringen, zoals emoties, gedachten of lichamelijke sensaties.
D. Het rationaliseren van negatieve ervaringen om er controle over te krijgen.

A

Correct antwoord: C
Uitleg: Experiëntiële vermijding verwijst naar het proces waarbij men innerlijke ervaringen probeert te ontlopen of te controleren.

18
Q

Wat is een paradoxaal effect van experiëntiële vermijding zoals besproken in het artikel?

A. Vermijding versterkt op termijn de vermeden gedachten en gevoelens.
B. Vermijding leidt direct tot psychotische symptomen.
C. Vermijding verbetert copingvaardigheden op lange termijn.
D. Vermijding zorgt voor blijvende onderdrukking van ongewenste emoties.

A

Correct antwoord: A
Uitleg: Door het onderdrukken van gedachten (zoals bij het witte beer-effect) worden ze juist versterkt – een klassiek voorbeeld van een paradoxaal effect.

19
Q

Wat is volgens het artikel een belangrijk nadeel van experiëntiële vermijding op de lange termijn?

A. Het veroorzaakt acuut trauma.
B. Het leidt tot meer fysieke ziekten.
C. Het ondermijnt emotionele flexibiliteit en beperkt functioneren in belangrijke levensdomeinen.
D. Het maakt mensen agressiever in sociale situaties.

A

Correct antwoord: C
Uitleg: Vermijding beperkt de mogelijkheid om te leren dat negatieve ervaringen draaglijk zijn en leidt tot terugtrekking uit betekenisvolle situaties.

20
Q

Welke van de volgende therapieën is NIET direct gericht op het verminderen van experiëntiële vermijding?

A. Acceptance and Commitment Therapy (ACT)
B. Mindfulness-based therapieën
C. Cognitieve gedragstherapie (CGT)
D. Psychoanalyse

A

Correct antwoord: D
Uitleg: Psychoanalyse wordt niet genoemd als effectieve aanpak van experiëntiële vermijding; de focus ligt in het artikel op ACT, mindfulness en CGT.

21
Q

Wat stelt ACT (Acceptance and Commitment Therapy) centraal in het omgaan met negatieve ervaringen?

A. Onderdrukking van negatieve gedachten om psychisch lijden te beperken.
B. Acceptatie van negatieve gedachten en gevoelens, gecombineerd met handelen naar persoonlijke waarden.
C. Cognitieve herstructurering om disfunctionele gedachten uit te dagen.
D. Traumaverwerking via exposure aan herinneringen.

A

Correct antwoord: B
Uitleg: ACT richt zich op het accepteren van moeilijke innerlijke ervaringen en het nastreven van persoonlijke waarden ondanks deze ervaringen.

22
Q

Wat is een centrale stelling van het artikel over de functie van experiëntiële vermijding bij psychopathologie?

A. Het is een secundair symptoom dat pas optreedt bij ernstige psychische stoornissen.
B. Het fungeert als een verdedigingsmechanisme tegen trauma.
C. Het is een fundamenteel proces dat bijdraagt aan het ontstaan en in stand houden van diverse psychische stoornissen.
D. Het is alleen van belang bij stemmingsstoornissen en angststoornissen.

A

Correct antwoord: C
Uitleg: De auteurs beschouwen experiëntiële vermijding als een transdiagnostisch mechanisme dat een centrale rol speelt in veel stoornissen.