atmosfeer Flashcards

(73 cards)

1
Q

meteorologie

A

= weerkunde
de studie van het weer en het klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

klimatologie

A

de wetenschap die het klimaat bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

weer

A

de toestand van de atmosfeer op een bepaald moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

klimaat

A

de gemiddelde toestand van de atmosfeer berekend over doorgaans 30 aaneengesloten jaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

homosfeer

A

de samenstelling van de atmosfeer is over alle hoogtezones gelijk
= 0 - 100 km
–> troposfeer + stratosfeer + mesosfeer + thermosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

heterosfeer

A

het aandeel lichtere elementen neemt toe met toenemende hoogte
= vanaf 100 km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

exosfeer

A

luchtdeeltjes ontsnappen naar de ruimte, geen botsing meer tussen luchtdeeltjes
= vanaf 1000 km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ionosfeer

A

een laag rond de aarde waar de deeltjes door straling van de zon worden geïoniseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

volgorde van de sferen
(laag –> hoog)

A
  • troposfeer
    (tropopauze)
  • stratosfeer
    (stratopauze)
  • mesosfeer
    (mesopauze)
  • thermosfeer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ozonlaag

A

een laag in de stratosfeer waarin relatief veel ozon aanwezig is
–> houdt schadelijkste deel van de UV-straling uit zonlicht tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een pauze

A

de zone vanaf waar de temperatuursverandering met toenemende hoogte verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zuurstofradicalen

A

het splitsingsproduct van zuurstof die splitst door UV-straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cfk’s

A

stoffen die onder meer in koelkasten en piepschuim zijn verwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Montreal Protocol

A

het gebruik van ozonafbrekende stoffen wereldwijd aan banden moet worden gelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

thermosfeer

A
  • verbranden van meteorieten
  • ontstaan van poollicht
  • de ionosfeer
  • de toename van temperatuur met toenemende hoogte
  • relatief aandeel van lichtere elementen is eerder groot en neemt toe
  • de heterosfeer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stratosfeer

A
  • absorberen van groot deel van de UV-straling
  • bevat grootste ozon-concentratie
  • de toename van temperatuur met toenemende hoogte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

troposfeer

A
  • vorming van wolken
  • luchtruim en vliegverkeer
  • hoogste punt op aarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

samenstelling gassen atmosfeer

A
  • 78% N2
  • 21% 02
  • 1% andere gassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

atmosferische stofdeeltjes

A

door vulkanisme, opgewaaide stofdeeltjes, bosbranden, pollen, stedelijke en industriële vervuiling, …
–> kunnen als condensatiekernen dienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

temperatuur

A

maat voor de energie-inhoud van materie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

thermische inertie

A

hoogste temperatuur van de dag is pas nadat de zon culmineerde
–> want het licht moet eerst worden geabsorbeerd door het aardoppervlak voordat het de lucht kan opwarmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

luchtdruk

A

de druk die de lucht uitoefent op voorwerpen die zich in de atmosfeer bevinden
–> bestaat omdat lucht onder invloed staat van de zwaartekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

isobaar

A

een lijn op een isobarenkaart die de punten met gelijke luchtdruk met elkaar verbindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

lagedrukgebieden

A

= depressies, cyclonale gebieden
ontstaat door de opwaartse beweging van lucht , veroorzaakt vorming van wolken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
hogedrukgebieden
= anticyclonen door de neerwaartse beweging van lucht, veroorzaakt opklaring van wolken
26
Hadley cel
warme lucht stijgt op bij de evenaar = equatoriaal minimum, deze gaat naar de keerkringen een daalt daar = subtropisch maximum en zo komt lucht als wind terug naar de evenaar
27
Ferrel cel
lucht van subtropisch maximum stroom richting de polen, botst halfweg tegen koude lucht afkomstig van het polair maximum --> de lucht stijgt op = subpolair minimum
28
Polaire cel
koude lucht vanboven de polen daalt en stroom richting de evenaar, botst tegen de lucht afkomstig van subtropisch maximum --> subpolair minimum
29
jetstreams
krachtige westenwinden in het bovenste gedeelte van de troposfeer en laagste gedeelte van de stratosfeer
30
absolute luchtvochtigheid
de hoeveelheid waterdamp die 1 m³ lucht bevat bij een welbepaalde temperatuur en druk
31
relatieve luchtvochtigheid
de verhouding van de absolute luchtvochtigheid en de maximale hoeveelheid waterdamp die een lucht bij een gegeven temperatuur en druk kan bevatten tussen 0 - 100%
32
dauwpunt
de temperatuur waarbij de lucht verzadigd is met waterdamp De lucht waarbij de relatieve vochtigheid 100%
33
condensatie
de omzetting van waterdamp in vloeibare toestand
34
aerosolen
kleine vaste of vloeibare deeltjes die in een gas, zoals lucht, zweven = fungeren als condensatiekernen
35
condensatiekern
een zeer fijn, in de lucht zwevend deeltje waarop in vochtige koude lucht water zal condenseren, wat tot de vorming van wolken, nevel en mist leidt
36
regen
de luchttemperatuur ligt boven het vriespunt, de ijskristallen smelten volledig op weg naar aardoppervlak
37
natte sneeuw
de luchttemperatuur ligt boven het vriespunt, de ijskristallen smelten niet volledig op weg naar aardoppervlak
38
hagel
door de sterke opwaartse winden in onweerswolken blijven ijskristallen langer groeien dan normaal
39
ijzel
regen valt op bevroren bodem
40
droge sneeuw
de luchttemperatuur ligt onder het smeltpunt tot aan het aardoppervlak
41
frontale neerslag
neerslag die ontstaat wanneer warme en koude lucht elkaar tegenkomen in een front koude lucht = zwaarder, doet warme lucht opstijgen --> die dan afkoelt en zo wolken vormt en regen
42
orografische neerslag
neerslag die ontstaat doordat vochtige lucht wordt opgetild wanneer deze over een bergketen stroomt lucht stijgt + koelt af --> vorming wolken en regen
43
convectieve neerslag
ontstaat door opstijgende lucht in de atmosfeer, meestal in de vorm van stortregens of buien zon warmt aardoppervlak op, lucht stijgt, koelt af --> wolken en regenvorming
44
wolken
ontstaan door condensatie van waterdamp in afgekoelde lucht
45
neerslagrijke gebieden
ontstaan waar lucht afkoelt door opstijging
46
brongebied
dit is waar de luchtmassa vandaan komt
47
afgelegde weg
van het brongebied naar de waarnemer
48
arctische lucht
= A gevormd in de poolgebieden
49
polaire lucht
= P afkomstig uit gematigde breedten
50
(sub) tropische lucht
= T gevormd in de subtropen
51
maritieme lucht
= m gevormd boven oceanen
52
continentale lucht
= c gevormd boven land
53
een front
wordt gevormd als twee luchtsoorten met verschillende temperatuur en dichtheid naar elkaar toe bewegen = de scheidingslijn aan het aardoopervlak tussen 2 luchtsoorten
54
frontale zone
de overgangszone (van de twee luchtsoorten)
55
koufront
koude lucht verdringt warme lucht, en de warme lucht stijgt op
56
warmtefront
warme lucht verdringt koude licht, en de warme lucht stijgt zacht hellend op
57
occlusiefront
een koufront botst tegen een warmtefront , en warme lucht tussen de twee koude sectoren stijgt snel op
58
frontogenese
ontstaan en evolutie van fronten
59
blokkade
een drukverdeling waarbij een groot hogedrukgebied de weg blokkeert voor depressies
60
mist
wanneer de horizontale zichtbaarheid kleiner is dan 1000 meter
61
nevel
wanneer de horizontale zichtbaarheid tussen de 1000 en 5000 meter is
62
stralingsmist
= komt voor bij een hogedrukgebieden en ontstaat doordat de temperaturen in de nacht sterk dalen door uitstraling van de warmte van de aarde en koude lucht kan minder waterdamp bevatten dus condenseert het en er ontstaan fijne waterdruppeltjes eerst boven vochtige gebieden, dan bij verdere afkoeling overal
63
advectiemist
hierbij heb je relatief warme luchtmassa boven een zeer koude bodem, de bodem koelt de luchtmassa af en zo geraakt de lucht verzadigd en ontstaat er mist --> komt het meest voor in de herfst of winter bij een lagedrukgebied (bij de kust het meeste van deze soort mist)
64
inversie
geeft aan dat de temperatuur in een laag van de aardatmosfeer een omgekeerd verloop heeft ten opzichte van de normale situatie = een warme luchtlaag als een deken over een koudere luchtlaag
65
droge maand
is een maand waarbij er meer verdamping is dan neerslag dus de lijn van de temperatuur boven de neerslagkolom komt
66
schema van Köppen-Geiger
het meest gebruikte klimaatclassificatie
67
tropische of warme klimaten
= evenaar - 30e breedtegraad - gemiddeld een hoge temperatuur (hoge zonnestand) - neerslag verschilt --> bij de evenaar => lagedrukgebied = equatoriaal minimum = veel neerslag --> hoe verder van de evenaar, hoe minder regen = subtropisch maximum
68
middelbreedte of gematigde klimaten
= 30e -60e breedtegraad - lagere gemiddelde temperatuur - neerslag bepaalt door 2 drukgordels --> 60e : fronten = wisselvallig weer --> 30e : subtropisch maximum = weinig neerslag (vaak woestijnen , als gevolg van continue hogedrukgebieden)
69
Arctisch of koude of polaire klimaten
= van polen tot 60e breedtegraad - gemiddelde temperatuur = laag ( weinig zon inval) - neerslag --> polen : hogedrukgebied = polair maximum = bijna nooit neerslag (anders sneeuw) = witte woestijnen --> lagere breedtes = meer neerslag => subpolair minimum
70
gebergteklimat
vanaf 1000m hoogte
71
smog
een verzamelnaam voor luchtvervuiling die in een bepaalde periode sterk toeneemt
72
frontvlak
de scheiding tussen warmere en koudere lucht
73
occlusiepunt
plek waar het koufront het warmtefront inhaalt