B1: De Val Van Het Romeinse Rijk Flashcards

(16 cards)

1
Q

Begrip: soldaten keizers

A

(235-285)
Commandanten die tot keizers worden geroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Begrip: Tetrarchie

A

Een staatsvorm waar de macht tussen vier mensen verdeeld wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Begrip: de hunnen

A

Een euraziatisch nomade volk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Begrip: Volksverhuizing

A

Het verplaatsen van hele volkeren uit hun oorspronkelijke woonplaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Begrip: foederati

A

Zijn bondgenoten van de Romeinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 2 volkeren waarmee de Romeinen aan het einde van de 2e eeuw mee in conflict komen.

A

De parthen en de sassanieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat moeten de soldatenkeizers doen om aan de macht te blijven?

A

ze moeten de legioenen met steeds hoger wordende eisen genoeg kunnen betalen om hen aan hun kant te houden.
- verhoging belastingen
- muntontwaarding (meer geld slaan door de hoeveelheid zilver per munt te verminderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geef een reden wrm de romeinse legioenen vanaf het einde van de 3e eeuw in opstand komen

A

er zijn politieke problemen:
slecht betaalde legioenen verlaten de grenzen, plegen een staatsgreep en zetten hun generaal op de keizerstroon of lange burgeroorlogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geef nadelige gevolgen van die opstanden voor de nieuwe soldatenkeizers en voor de economie

A
  • plundertochten tot ver achter de grenzen van het rijk
  • economisch probleem: landbouwproductie vast stil: hongersnood + epidemieen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 keizers noemen die eind 3e - 4e eeuw tijdelijk de situatie in het rijk weten te herstellen

A

dioclethianus en constantijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bestuurlijke maatregel van dioclethianus + wat is het voordeel

A

hij splitst het rijk op in oostelijk en westelijk deel.
voordeel: efficienter bestuur. het rijk is anders te groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bestuurlijke maatregel van constantijn:

A

1 erkenning van het christendom in het edict van milaan in 313
2 nieuwe hoofdstad: constantinopel (istanboel)
voordeel: hoofdstad in het rijkere en veiligere oosten verplaatst aan de bosporus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geef mogelijke interne en externe oorzaken voor de germaanse migratie

A

intern: overbevolking en verslechtering van het klimaat
extern: slecht verdedigde grenzen van het romeinse rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

plaats de vier belangrijke gebeurtenissen bij de jaartallen 395, 410, 455, 476

A

395: splitsing van het romeinse rijk
410: germaanse visigoten plunderen rome onder leiding van alarik
455: rome wordt geplundert door de vandalen
476: odoaker zet romulus augustulus af en roept zichzelf uit tot koning van italie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom is 476 niet het einde van het romeinse rijk?

A

omdat het oost romeinse rijk nog steeds bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom is 476 in het westen geen grote breuk

A

de bevolking van italie blijft nog langer hun oude romeinse gewoonten voortzetten. (thermen, circus, wagenrennen,…)