B2-B3 Flashcards

(77 cards)

1
Q

Wat zijn zaadplanten?

A

Zaadplanten zijn planten die zich voortplanten via zaden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ontstaan zaden?

A

Zaden ontstaan uit een bevruchte zaadknop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke delen bestaan uit zaadplanten?

A

Zaadplanten bestaan uit een wortel, stengel, bladeren en bloemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de functie van de wortel?

A

De wortel is het ondergrondse deel van een plant en neemt water en mineralen op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe neemt de wortel water en mineralen op?

A

De wortel neemt water en mineralen op met behulp van wortelharen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt opgeslagen in de wortels van de plant?

A

Reservestoffen, zoals zetmeel, worden opgeslagen in de wortels van de plant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van de stengel?

A

De stengel zorgt voor het transport van water en mineralen van de wortel naar de bladeren en terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Via welke structuren vindt het transport in de stengel plaats?

A

Het transport loopt via houtvaten en bastvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is gaswisseling?

A

Dieren en mensen nemen zuurstof op en geven koolstofdioxide af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ademen insecten?

A

Insecten hebben een klein ademhalingsbuisje aan de zijkant van het lichaam, genaamd trachee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ademen vissen?

A

Vissen hebben kieuwen waarmee ze zuurstof uit het water opnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ademen amfibieën?

A

Jonge amfibieën hebben kieuwen, terwijl oudere amfibieën meestal ademhalen via de longen of huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ademen reptielen, vogels en zoogdieren?

A

Ze halen adem via de longen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn teengangers?

A

Dieren die op hun tenen lopen, waarbij de hiel geen contact met de grond maakt.

Voorbeeld: kat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn hoefgangers?

A

Dieren waarvan de toppen van de vingers of tenen de grond raken en die eindigen in een hoef.

Voorbeeld: paard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn zoolgangers?

A

Dieren die op hun hele voet lopen, waarbij de hele voetzool de grond raakt.

Voorbeeld: ijsbeer en mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe zijn watervogels aangepast aan hun leefomstandigheden?

A

Watervogels hebben zwemvliezen voor goede grip in het water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn steltlopers?

A

Een verzamelnaam voor verschillende vogels met zwemvliezen en lange poten, zodat ze hun kop boven water kunnen houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe zijn klauwen van roofvogels aangepast?

A

Roofvogels hebben klauwen om gemakkelijk een prooi te vangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe is de snavel van insectenetende vogels aangepast?

A

Ze hebben een puntige snavel om insecten uit kleine plekjes te pakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe is de snavel van zaadeterende vogels aangepast?

A

Ze hebben een kegelvormige snavel om gemakkelijk zaden op te rapen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe is de snavel van roofvogels aangepast?

A

Ze hebben een haakvormige snavel om vlees van hun prooi te scheuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe zijn zoogdieren aangepast aan hun leefomstandigheden?

A

Zoogdieren hebben verschillende gebitsvormen afhankelijk van hun dieet: planteneters hebben plooikiezen, vleeseters hebben knipkiezen en alleseters hebben knobbelkiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat voor soort kiezen hebben planteneters?

A

Planteneters hebben plooikiezen, waarmee ze planten fijnmalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat voor soort kiezen hebben vleeseters?
Vleeseters hebben knipkiezen, waarmee ze makkelijk vlees kunnen afscheuren en eten.
26
Wat voor soort kiezen hebben alleseters?
Alleseters hebben knobbelkiezen, waarmee ze elk voedsel goed fijn kunnen malen.
27
Hoe is de lengte van het darmkanaal afhankelijk van het dieet?
Planteneters hebben een lang darmkanaal omdat planten moeilijk te verteren zijn, terwijl vleeseters een kort darmkanaal hebben omdat dierlijk voedsel makkelijker te verteren is.
28
Wat zijn zaadplanten?
Zaadplanten zijn planten die zich voortplanten via zaden, die ontstaan uit een bevruchte zaadknop.
29
Wat zijn de belangrijkste delen van een zaadplant?
Zaadplanten bestaan uit een wortel, stengel, bladeren en bloemen.
30
Wat is de functie van de wortel?
De wortel neemt water en mineralen op uit de bodem en slaat reservestoffen op.
31
Hoe zorgt de stengel voor transport?
De stengel transporteert water en mineralen van de wortel naar de bladeren en terug via houtvaten en bastvaten.
32
Wat zijn de oorzaken van verschillen tussen individuen van een soort?
Verschillen kunnen het gevolg zijn van verschillen in genotype of milieufactoren waaraan individuen zijn blootgesteld.
33
Wat transporteren houtvaten?
Houtvaten transporteren water en voedingszouten vanuit de wortels naar de bladeren.
34
Wat transporteren bastvaten?
Bastvaten transporteren energierijke stoffen.
35
Wat geeft de plant stevigheid?
De stengel geeft de plant stevigheid.
36
Wat bevindt zich aan de buitenkant van de stengel?
Aan de buitenkant van de stengel zit de opperhuid.
37
Wat zorgen de bladeren voor?
De bladeren zorgen voor fotosynthese en de verdamping van water.
38
Waarom zijn sommige bladeren bedekt met een waslaagje?
Voor bescherming tegen uitdroging en beschadiging.
39
Wat regelen de huidmondjes van de bladeren?
De verdamping van water.
40
Wat neemt een plant op via de huidmondjes?
Koolstofdioxide (CO2) uit de lucht.
41
Wat vormt een plant door fotosynthese?
CO2 wordt omgevormd tot zuurstof en glucose.
42
Wat is fotosynthese?
Een proces waarbij planten lichtenergie gebruiken om koolstofdioxide en water om te zetten in zuurstof en glucose.
43
Hoe verlaat zuurstof de plant?
Zuurstof verlaat de plant via de huidmondjes op de bladeren.
44
Wanneer openen huidmondjes?
Huidmondjes openen in het licht en sluiten in het donker.
45
Waar vindt fotosynthese plaats?
Fotosynthese vindt alleen bij planten plaats.
46
Waarom kan fotosynthese alleen in bladgroenkorrels plaatsvinden?
Omdat dit alleen in bladgroenkorrels kan plaatsvinden.
47
Wat gebeurt er met zonlicht in bladgroenkorrels?
Met het zonlicht wordt er door de bladgroenkorrels glucose gemaakt.
48
Wat bevindt zich in bladgroenkorrels?
In de bladgroenkorrels bevinden zich bepaalde pigmenten.
49
Wat gebeurt er als zonlicht op bladgroen valt?
Het bladgroen absorbeert alle golflengten en het groene licht wordt gereflecteerd.
50
Wat gebeurt met de energie van het geabsorbeerde licht?
De energie wordt gebruikt bij de fotosynthese.
51
Wat zijn de buitenste kransen van een bloem?
De buitenste krans van een bloem zijn de kelkbladeren.
52
Wat is het kroonblad?
Het kroonblad is het blad van de bloem.
53
Wat zijn de geslachtsorganen van een bloem?
Een bloem heeft een stamper (vrouwelijk) of een meeldraad (mannelijk).
54
Waar bevindt zich het stuifmeel?
Het stuifmeel zit in de meeldraden.
55
Waaruit bestaan de meeldraden?
De meeldraden bestaan uit helmdraden en helmknoppen, die stuifmeelkorrels maken.
56
Wat is de stamper?
De stamper is het vrouwelijk geslachtsorgaan van de bloem, waar de eicellen zich ontwikkelen.
57
Waaruit bestaat de stamper?
De stamper bestaat uit een stempel, stijl en vruchtbeginsel.
58
Wat is de functie van de stempel?
Een stempel dient om stuifmeelkorrels op te vangen.
59
Wat gebeurt er bij bestuiving?
Er vindt bestuiving plaats als er stuifmeel terechtkomt op de stempel.
60
Wat verbindt de stempel met het vruchtbeginsel?
Een stijl verbindt de stempel met het vruchtbeginsel.
61
Wat bevindt zich in het vruchtbeginsel?
In het vruchtbeginsel bevinden zich één of meer zaadbeginsels met een eicel.
62
Wat gebeurt er als een stuifmeelkorrel bij het vruchtbeginsel komt?
De kern van de stuifmeelkorrel smelt samen met een eicel, waardoor de eicel bevrucht is.
63
Wat is een kiempje?
Een kiempje is de nakomeling die groeit uit de bevruchte eicel.
64
Wat wordt het vruchtbeginsel na bevruchting?
Het vruchtbeginsel wordt dan een vrucht.
65
Waaruit bestaat een zaad?
Een zaad bestaat uit een zaadhuid, kiempje en reservestoffen (vooral eiwitten, vetten en zetmeel).
66
Wat is de functie van de zaadhuid?
De zaadhuid is de buitenste laag van een zaad en beschermt het kiempje.
67
Wat gebeurt er met een bevruchte eicel?
Wanneer een eicel is bevrucht, dan wordt dit een kiempje dat kan uitgroeien tot een plantje.
68
Wat bevat een zaad dat de groei van het kiemplantje bevordert?
Een zaad bevat reservevoedsel.
69
Hoe kan zaad zich verspreiden?
Zaad kan zich verspreiden met behulp van de wind, dieren of het kan worden weggeschoten door de plant.
70
Wat zijn planten die hun zaden wegschieten?
Er zijn namelijk planten die hun zaden wegschieten.
71
Wat kunnen bollen en knollen opslaan?
Bollen en knollen kunnen reservestoffen opslaan.
72
Wat is ongeslachtelijke voortplanting?
Bij ongeslachtelijke voortplanting is slechts één ouder betrokken en vindt er geen bevruchting plaats.
73
Wat is geslachtelijke voortplanting?
Bij geslachtelijke voortplanting zijn twee ouders betrokken en krijgt een nakomeling een combinatie van de genen van beide ouders.
74
Wat gebeurt er met een plant die maar één jaar leeft?
Het plantje bloeit in het voorjaar en sterft in de herfst, maar het zaadje overwintert.
75
Wat is het verschil tussen planten die in de winter leven?
Sommige planten en bomen blijven in de winter leven, terwijl andere hun bladeren verliezen.
76
Welke voedingsmiddelen leveren planten voor de mens?
Planten leveren voedingsmiddelen zoals bloemkool, broccoli, tomaat, sla, komkommer, paprika, nectar en fruit.
77
Voor welke producten worden planten en bomen gebruikt?
Planten en bomen worden gebruikt voor katoen, hout, rubber, suiker, kurk, etc.