Basiswoordenlijst Flashcards
(42 cards)
1
Q
Abandonner
A
In de steek laten
2
Q
d’ abord
A
Eerst
3
Q
Accompagner
A
Meegaan met, vergezelen
4
Q
l’ accro (m)
A
Verslaafde
5
Q
l’ accueil (m)
A
Ontvangst
6
Q
Accueillir
A
Ontvangen
7
Q
Accuser
A
Beschuldigen
8
Q
l’ achat (m)
A
Aanschaf
9
Q
Acheter
A
Kopen
10
Q
Acquérir
A
Verkrijgen
11
Q
Actualités
A
Nieuws
12
Q
Actuellement
A
Op het ogenblik
13
Q
Addiction
A
Verslaving
14
Q
Additionner
A
Optellen
15
Q
Admirer
A
Bewonderen
16
Q
Ado
A
Tiener, jongere
17
Q
Adorer
A
Dol zijn op
18
Q
Adulte
A
Volwassene
19
Q
Aéroport
A
Vliegveld, luchthaven
20
Q
Affaire
A
Zaak, situatie
21
Q
Affirmer
A
Bevestigen; beweren; verklaren
22
Q
Âge
A
Leeftijd, oud
23
Q
Agir
A
Te werk gaan
24
Q
Agit
A
Het gaat over
25
Agréable
Aangenaam, pretig
26
Agriculteur
Landbouwer, agrariër
27
Aide
Hulp
28
Aider
Helpen
29
Ailleurs
Elders, ergens anders
30
Ailleurs, d’
Trouwens
31
Aimer
Houden van
32
Aimer bien
Leuk vinden
33
Air
Lucht
34
Air
Lijken op
35
Ajouter
Toevoegen
36
Alerte
Alarm
37
Allemagne
Duitsland
38
allemand
Duits (taal)/ Duits (bijvoegelijk naamwoord)
39
Allemand
Duitser
40
Aller
Weggaan
41
Allumer
Aanstekem, aanzetten
42
Alors que
Terwijl
