Begrippen Flashcards

(80 cards)

1
Q

metafysica

A

bestudeert de aard en de structuur van de wereld, het wezen van de werkelijkheid en wat daarachter zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

epistemologie

A

kennisleer; bestudeert aard, structuur en mogelijkheid van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

normatieve universum

A

verzameling van rechten, plichten, aanbevelingen, geboden en verboden; kunnen opgesplitst worden in ethische, juridische en esthetische.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

algemene wetenschapsfilosofie

A

fundamentele filosofische kwesties die verband houden met de wetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

toegepaste wetenschapsfilosofie

A

filosofische vragen met betrekking op specifieke wetenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sciëntisme

A

overtuiging dat natuurwetenschappen enige bron zijn van echte kennis over eender welk onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

intellectuele bescheidenheid

A

geloof legt grenzen op aan het weten; sommige waarheden zijn ‘van bovennatuurlijke origine’, en kunnen niet door menselijk verstand begrepen worden, ze moeten worden aanvaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

doeloorzaak

A

een oorzaak die in de toekomst ligt; oorzaak die tegelijk dienst doet als doel; alles in de werkelijkheid streeft ernaar doel te vervullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mechanische oorzaken

A

oorzaken die eigen zijn aan een bepaald voorwerp en die vooraf gaan aan beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

scholastiek

A

zien werkelijkheid als bezield geheel waarin alles eigen natuurlijke plaats heeft en die bezieling houdt werkelijkheid in beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

principe van oorzakelijkheid

A

alles heeft oorzaak en die oorzaak moet minstens even groot zijn als het gevolg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rationalisme

A

gaat uit van het verwerven van kennis door het gebruik van verstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

empirisme

A
  • gaat uit van het verwerven van kennis door zintuigelijke waarnemingen.
  • zintuigen van groot belang om tot waarheid te komen; zintuigen tonen de wereld zoals ze is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mechanisering van het wereldbeeld

A

vervangen van doeloorzaken door mechanische oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dualisme

A

opvatting dat hersenen en lichaam ( fysisch spul ) en mentale toestanden ( geestesspul ) fundamenteel van elkaar verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wet van Lavoisier

A

fysische wereld is gesloten systeem, waarin totale hoeveelheid massa en energie constant blijft; causale processen binnen dat systeem zijn mogelijk, maar niet van niet-fysische aard.
- wet van behoud van de massa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

materialisme volgens Mettrie

A
  • geest en hersenen zijn identiek
  • lichaam is een machine, en elk onderdeel aangedreven door kracht die inherent is aan dat onderdeel
  • denken = simpelweg eigenschap van de materie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

naturalisten ( context fysicalisme )

A

overtuiging dta mensen en hun mentale vermogens onderdeel uitmaken van de natuurlijke wereld beschreven door natuurwetenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

eliminativistisch fysicalisme

A

= eliminativisme
- mentale toestanden bestaan gewoon niet
- men basseert zich enkel op natuurwetenschappenb ( als hersenwetenschappen ) en fysica
- inspo : flongiston-theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

reductionistisch fysicalisme

A

= reductionisme
- mentale fenomenen bestaan, maar vallen samen met en zijn te herleiden tot fysische processen en beschrijvingen
- psychologische opvattingen, theorieën en waarnemingen worden gereduceerd tot een fysische variant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

niet-reductionistisch fysicalisme

A

= eigenschapsdualisme
- guldenmiddenweg tussen dualisme en fysicalisme
- psychologische beschrijvingen en verklaringen zijn correct, ook al zijn fysische beschrijvingen en verklaringen fundamenteler
- kijken naar waar we geïnteresseerd zijn -> wereld op verschillende manieren bekijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

qualia

A

subjectieve aspecten van bepaalde mentale toestanden; niet-fysisch feit
-> vb: hoe het voelt om jeuk te hebben?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zintuigelijke wereld

A

wereld die toegankelijk is met zintuigen; wereld waarin we geboren worden, leven => tijdelijk en veranderlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ideeënwereld

A

wereld die essentie, sjablonen bevat van de zintuigelijke wereld => eeuwig en onveranderlijk.
toegankelijk voor mensen die afstand kunnen doen van zintuigelijke wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
psychologisch essentialisme
universeel menselijke neiging om automatisch essentie, gelijkenis toe te kennen aan verzameling levende wezens.
26
ressentiment
een reactieve psychologische toestand => emotie die ontstaat als reactie op een bepaalde stand van zaken die onaangenaam is en die desondanks niet op eigenhoutje opgelost kan worden. -> men creëert waarden en overtuigingen die negatieve en onvermijdelijke toestanden minimaliseren
27
sofisten
groepje rondtrekkende leerkrachten ten tijde van Plato die onderwezen in ethiek, logica en retorica -> oneens met misprijzen van meningen en zintuigen
28
realisme
werkelijkheid is onafhankelijk van ons denken en spreken, onverbloemde weergave van werkelijkheid ( onaangename en negatieve kant )
29
dionysische
verwijst naar Griekse god Dionysus. ->wanorde en chaos
30
apollonische
verwijst naar Griekse god Apollo -> orde en harmonie
31
genealogie
methode of manier om onstaansgeschiedenis van begrip, theorie, overtuiging te achterhalen; vooral zoektocht naar niet-rationele elementen; soort ontmaskering
32
übermensch
concept van hoogst mogelijke ontwikkelde mens. vaardig in alles, intellectueel, maar ook lichamelijk. Mens die volledig vrij en onafhankelijk is en het leven en universum bevestigd. - Term van Nietzsche
33
zwak/ reactief nihilisme
resultaat van zwakte, niet in staat zijn van het ondergaan van de voortdurend veranderende realiteit. -> koortsachtig opzoek naar eenheid en stabiliteit -> ontvluchten de werkelijke leven en zoeken hun heil liever in een Hinterwelt, waaraan ze de waarheden en waarden ontlenen die ze vervolgens lijdzaam naleven.
34
sterk / actief nihilisme
het nihilisme van de nieuwe mens die zich niet langer herkent in de heersende waarden en daarom uit en voor zichzelf nieuwe waarden schept
35
fatalisme
de leer die aanneemt dat de mens geen enkele invloed heeft op zijn lot. -> pijn en lijden horen bij het leven
36
nihilisme
ontkennen van betekenis of waarde in de wereld. -> Nietzsche: geen fundamenten voor onze normen en waarden ( god is dead ) => mens moet zichzelf scheppen
37
utilitarisme
moraalfilosofische strekking waarbij wordt verondersteld dat de morele waarden van een handeling wordt bepaald door de som van het geluk van alle mensen die door die handeling worden beïnvloed. - stroming in normatieve ethiek die deel uitmaakt van consequentialisme - grondlegger jeremy Bentham
38
deontologie
moraalfilosofische strekking waarbij wordt verondersteld dat de morele waarde van een handeling niet gebaseerd is op en gevolg, maar op de intentie van de handeling - grondlegger : Kant
39
hypothetische imperatief
zegt ons wat we moeten doen in bepaalde omstandigheden, is dus afhankelijk van de omstandigheid.
40
categorische imperatief
zegt ons wat we moeten doen ongeacht de omstandigheden. - een soort onvoorwaardelijke eis
41
deugdethiek
moraalfilosofische strekking waarbij wordt verondersteld dat moraliteit wordt bepaald door het karakter, door wie men is. - grondlegger: Aristoteles
42
deugd
kwaliteiten die men bezit om goed persoon te zijn.
43
karakter
neiging om op een bepaalde manier te handelen; zorgt voor gewoontevorming
44
morele psychologie
psychologische theorie over hoe mensen tot ethisch handelen komen, vooral de mechanismen die erbij komen kijken.
45
convergentie
de mate waarin een theorie aansluiting vindt bij andere succesvolle wetenschappelijke theorieën.
46
natuurlijke selectie
conclusie van logische redenering waarvan 3 basisstellingen aantoonbaar zijn 1. er is schaarste 2. er is variantie 3. variantie is erfelijk
47
adaptaties
eigenschap van een organisme die in bepaalde omgeving bepaalde functie vervult waardoor dat organisme groter aantal levensvatbare nakomelingen kan voortbrengen dan organismen zonder die eigenschap
48
essentialisme
- lichamen van alle wezens op aarde zijn veranderlijk en vergankelijk - achter lichamen gaan eeuwige essenties schuil -> men wil essentie ( ideaal ) van het mens of dier-zijn benaderen => wereld blijft in beweging - doelgerichtheid en doelmatigheid van eigenschappen - werkelijkheid = bezield mechanisme - onderwerp X gezien als veruitwendiging van tijdloze en aangeboren essentie ( <-> sociaal constructivisme; seksuele geaardheid)
49
doelgerichtheid
veel eigenschappen in natuur vervullen doel
50
doelmatigheid
mate waarin eigenschappen geschikt zijn om doel te bereiken
51
theologie
geheel van theorieën over doelmatigheid en doelgerichtheid.
52
functies
verzameling van effecten die de aanwezigheid van een bepaalde eigenschap verklaren.
53
kosmologische krenking
de leefwereld van de mens bevindt zich niet in het centrum van universum - heliocentrisme van copernicus
54
psychologische krenking
mens is niet helemaal transparant voor zichzelf, want deel van mentale toestanden onttrekt zich aan het bewustzijn.
55
biologische krenking
kloof tussen mens en dier niet zo groot, alle wezens zijn product van blind en historisch proces - evolutietheorie van Darwin
56
convergente evolutie
evolutionair proces waarbij dieren die niet zo nauw met elkaar verbonden zijn toch zelfde eigenschappen ontwikkelen als gevolg van gelijkaardige omgevingsfactoren.
57
adaptationisme
veronderstelling dat natuurlijke selectie centrale rol speelt in evolutie van het leven;
58
empirisch adaptationisme
- natuurlijke selectie als enige mechanisme dat rol speelt bij evolutionair proces - uiterst krachtig, creatief en ongehinderd mechanisme dat voortdurend pareltjes van ontwerpen voortbrengt - heel optimistisch op vlak van perfectie van de natuur
59
verklarend adaptationisme
- werking van natuurlijke selectie is niet oppermachtig, is ook onderhevig aan bepaalde beperkingen; alles behalve slimme ingenieur. - zijn van mening dat biologen zich moeten focussen op beschrijven en verklaren van adaptaties, want daar zit succes en uitdaging.
60
methodologisch adaptationisme
beste manier om biologische systemen te bestuderen = op zoek gaan adaptationistische verklaringen ( zijn vaak onjuist, maar het gaat enkel om heuristiek, een methode )
61
Panglossianisme
- term van Stephen Jay Gould - verwijst naar dr. Pangloss van Candide ou l'optimisme ( voltaire ) - naïef en onredelijk optimisme ( ten aanzien van natuurlijke selectie en natuur )
62
maximalisten ( modules )
- Fodor - vermogen is modulair als het 6 kenmerken bevat : functioneel, domeinspecifiek, automatisch, aangeboren, ondoorzichtig, ingekapseld + snel, dissocieerbaar, lokaliseerbaar
63
minimalisten ( modules )
- o.a evolutiepsychologen - beschouwen modules als functionele informatieverwerkingsmechanismen, die snel, min of meer automatisch en domeinspecifiek maar zeker niet ingekaspeld zijn. -> veel minder voorwaarden
64
kanalisatie
een bepaald vermogen ontwikkelt zich in verschillende context en omgeving en heeft toch dezelfde uitkomst. = aangeboren
65
mental passe-partout
veronderstelling dat de geest verschillende problemen oplost volgens vaste set procedures
66
genome lag model
- bedacht door Michael McGuire en Alfonso Troisi - adaptionistisch verklaringsmodel: mismatch tussen huidige omgeving en voorouderlijke.
67
adaptationistisch model
- adaptionistisch verklaringsmodel waarbij gezegd wordt dat sommige geestesziekten een adaptieve functie/ evolutionaire functie ( vroeger en nu) hebben
68
disfunctie- model
alternatief verklaringsmodel van Matthew Keller en Geoffrey Miller - geestesziekten zijn geen uit de hand gelopen adaptaties, maar schadelijke disfuncties. - hoe meer mutaties; hoe groter kans op geestesziekten -> psychiatrische patiënten verschillen niet wezenlijk van normale mensen enkel in gradatie
69
sociaal constructivisme
onderwerp X gezien als veranderlijke en contingente sociale constructie. - classificeren = construeren
70
natural kinds / natuurlijke soorten
een groep van een bepaalde entiteit vormt homogene, begrensde groep, en alle leden bezitten gemeenschappelijke ( natuurlijke, interne ) eigenschappen. -> natuurlijke soort wordt ontdekt, niet gecreëerd; heeft dus verklarend potentieel.
71
causaal construeren
X wordt veroorzaakt door sociale en culturele factoren.
72
constructief construeren
Dingen bestaan pas als ze gedefinieerd worden door de samenleving -> sociale en culturele factoren zijn nodig om X te definiëren.
73
logisch atomisme
- Bertrand Russel - theorie over verband tussen werkelijkheid en taal omgangstaal omzetten in logische uitspraken => opdelen in atomaire uitspraken => komen overeen met dingen en eigenschappen uit werkelijkheid
74
creationisme
Bijbelse scheppingsleer gezien als wetenschappelijke theorie over ontstaan van het leven - young earth creationism
75
intelligent design
- onreduceerbare complexe eigenschappen zijn werk van intelligente ontwerper; in staat stappen over te slaan om uiteindelijke functie van eigenschap te realiseren
76
the symptom view
" symptomen stoornis bepaald aard van de stoornis - essentialistische visie
77
the internal cause view
" oorzaken van een stoornis bepalend voor onderscheid" - essentailistische visie
78
the pluralist view / nihilist view
- geen theoretisch onderscheid tussen psychische en neurologische stoornissen ( overlapping -> kijken naar prototypes ( Wittgenstein )
79
methodische twijfel
trok alles in twijfel (descartes)
80