Begrippen Flashcards

(302 cards)

1
Q

Facilitatie

A

Stimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Inhibitie

A

Afremming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Metameren

A

ruggenmerg-segmenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

myotoom

A

de spieren van 1 metameer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dermatoom

A

huidgebied van 1 metameer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

piramidale banen

A

motorische banen vanuit hersenen naar het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sensibele banen

A

gevoelszenuwen vanuit het lichaam naar de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Spinale zenuw

A

Zenuw tussen ruggenmerg en lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Afferente

A

opstijgende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Efferente

A

Dalende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ruggenmergfuncties

A

Reflexfunctie en geleidingsfunctie, van wat zijn dit de functies?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Reflexboog

A

Snelle reactie op lokaal spinaal niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pees- en periostreflexen

A

onwillekeurige spiercontractie na bekloppen van pees of periostzone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

huidreflex

A

spiersamentrekking ten gevolge van een prikkeling van dermatoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hypo+ of a-relfexie

A

spinale reflexen die afnemen of verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hyperreflexie

A

reflexen dat toenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

voetzoolreflex

A

buigen van alle tenen naar de voetzool toe bij strijken over de voetzoolrand van de hiel naar de kleine toen toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Buikhuidreflex

A

Samentrekken en intrekken van buikspieren wanneer snel dwars over buikhuid wordt gestreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cremasterreflex

A

samentrekken van cremasterspier zodat testikel omhoog getrokken wordt wanneer men bij een man langs de binnenzijde van het bovenbeen strijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Babinskyreflex

A

strijken over de laterale voetzoolrand van de hiel naar de kleine teen toe leidt dit tot strekken van de hallux naar de voetrug toe en spreiden van de tenen.C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Contralaterale neurologische uitval

A

hemibeeld van romp en ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Centrale facialisparese

A

afhangende mondhoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kinetische of motorische ataxie

A

incoördinatie bij het uitvoeren van doelgerichte bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

dysmetrie

A

onvermogen om afstanden in te schatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Asynergie
gebrek aan samenwerking tussen gepaarde organen (bv ogen)
26
Dysdiadochokinese (adiadochokinese)
onvermogen tot het maken van snelle, tegengestelde bewegingen
27
locomotorische ataxie
gingincoôrdinatie (wijdbeense dronkemansgang)
28
intentietremor
beven een of meer lichaamsdelen door een onwillekeurige samentrekking van spieren, die toeneemt als het doel van de beweging
29
Hypoësthesie
Afname van gevoel in het aangedane gebied.
30
Anesthesie
Geen gevoel meer in aangedane gebied
31
Thalamische pijn
De pijn is dan voelbaar aan de andere kant van het lichaam dan waar de beroerte plaatsvond, dus in één lichaamshelft.
32
Hyperpathie
pijnlijke gewaarwordingen zonder dat er een duidelijke pijnprikkel is.
33
Melatonine
Hormoon die je lichaam aanmaakt als het donker wordt
34
Wat in het taalcentrum van Wernicke?
de woordbetekenis zit opgeslagen (‘luisteren’, een gesprek volgen)
35
het spraakcentrum van Broca
het spreken verzorgt
36
apraxie
het handelen niet meer doelmatig verloopt
37
Afasie
taalstoornis
38
motorische afasie (gestoorde arcticulatie)
woordbegrip intact, maar kan woorden niet vormen
39
Sensorische afasie
woordbegrip defect, dus kan niet uitspreken of niet correct interpreteren
40
Anopsie
een uitval in de visuele waarneming
41
Agnotische stoornissen
zintuigindrukken correct waargenomen maar geen betekenis ervan te achterhalen
42
Agrafie
onvermorgen om te schrijven
43
Alexie
Onvermogen om te lezen
44
Acalculie
Omvermogen om te rekenen
45
hemi-inattentie
stoornissen van de aandacht voor één zijde van het lichaam en/of de ruimte
46
het hyperkinetisch-dystoon syndroom
abnormale bewegingen en spierhypotonie
47
het hypokinetisch-rigied syndroom
bewegingsarmoede en spierhypertonie
48
hyposmie
verminderde geurwaarneming
49
anosmie
afwezige geurwaarneming
50
perosmie
afwijkende geurwaarneming
51
homeostase
de drang van het organisme naar evenwicht en stabilisatie
52
antagonistische werking
Wanneer verschillende elementen elkaar tegenwerken
53
Miose
Vernauwing van de pupil
54
Mydriase
Vergrote pupil
55
agnosie
nog steeds dingen zien, horen, proeven, ruiken en voelen. Je kunt deze dingen alleen niet meer herkennen of plaatsen
56
ptosis
afhangend ooglid
57
diplopie
dubbelzien
58
Abductie
bewegen in frontale vlak maar weg van het lichaam
59
adductie
bewegen in frontale vlak maar naar het lichaam toe
60
myalgie
spierpijn
61
tonisch
hevig en aanhoudend
62
Clonisch
mekaar snel opvolgen met korte periode van rusti
63
chorea
een aandoening waarbij sprake is van onwillekeurige, vloeiende, niet-ritmische bewegingen
64
athetose
de samentrekking van de spieren van je armen en benen kronkelende bewegingen veroorzaakt,
65
fasciculaties
kleine, spiertrillingen onder de huid
66
paralyse
geen beweging meer mogelijk
67
parese
geringe beweging nog mogelijk
68
spastische verlamming
centrale verlamming (piramidaal syndroom)
69
Slappe verlamming
perifere verlamming
70
megalografie
groot schrijven
71
micrografie
klein schrijven
72
statische ataxie (posturale)
houdingsinstabiliteit (niet kunnen blijven rechtstaan met gesloten ogen)
73
paresthesieën
abnormale gevoelsgewaarwordingen die zich beperken tot het gebied van een zenuwwortel zoals tintelingen
74
obnubilatie
beneveling (bewustzijn)
75
somnolentie
slaperigheid
76
sopor
diepere slaap
77
indirecte of consensuele reactie
De daarnaast optredende vernauwing van de pupil van het niet belichte oog
78
symptoom van Brudzinsky I).
In een provocatietest: de patiënt reflectoir de benen optrekken wanneer men zijn hoofd tóch plots vooroverbuigt
79
symptoom van Kernig,
niet in slaagt één (passief) gestrekt been van de patiënt tot 90° heupflexie te heffen, tenzij flexie optreedt in het kniegewricht van datzelfde been
80
symptoom van Brudzinsky II).
niet in slaagt één (passief) gestrekt been van de patiënt tot 90° heupflexie te heffen, zal het andere been -dat ontspannen op de onderzoektafel ligt- een reflectoire flexie van de knie vertonen
81
hypotonie
lage spierspanning
82
hypertonie
hoge spierspanning
83
rusttonus
spierspanning in rust
84
strabisme
scheelzien
85
nystagmus
onwillekeurige ritmische bewegingen van de oogbollen aangeduid
86
Proef van Romberg
Men vraagt de patiënt met aaneengesloten voeten te blijven rechtopstaan, test positief als men bij gesloten ogen valneiging optreedt
87
latente parese
zakken van één van beide armen tijdens proef van barré
88
proef van barré
bij handen uitstrekken met handpalmen naar boven, positief als één van beide armen zakt
89
Indicatie voor lumbaalpunctie
- vermoeden meningitis - routine-onderzoek bij verdeking intracerebrale of ruggenmerg-patho
90
Contra-indicatie voor lumbaalpunctie
- intracraniale overdruk - verhoogde bloedingsneiging - lokaal geinfecteerde huid
91
Indicatie voor spierbiopsie
- diagnose van primaire spieraandoeningen - diagnose van systeemziekten
92
Contra-indicatie voor spierbiospie
- verhoogde bloedingsneiging - lokaal geinfecteerde huid
93
RIP
Ruimte-innemend proces
94
motoreenheidpotentiaal,
het potentiaalverschil dat opgewekt wordt door één motorneuron en het axon hiervan met al zijn vertakkingen en alle spiervezels die hierdoor bezenuwd worden.
95
CVA
cerebro-vasculair accident
96
TIA
transiënt ischemic attack)
97
RIND
reversible ischemic neurological deficit)
98
encephalomalacie
Hersenverweking
99
Intracerebrale apoplexie
syn. beroerte, attack
100
Extracerebrale subarachnoïdale bloeding
(syn. meningeale bloeding)
101
pHdaling
Acidose
102
amaurosis fugax
TIA van het oog of vluchtige blindheid
103
enoftalmie
het terugzakken van de oogbol in de oogholte
104
heelkundige ingrepen bij subarachnoïdale bloeding
clipping (bloedaanvoer naar aneurysma afsluiten) coiling (opvullen van verwijding)
105
Trepanatie
heelkundige ingreep waarbij men een opening in de schedel maakt
106
petechieën
kleine huidinfarctjes ten gevolge van kleine embolen van geïnfecteerd materiaal
107
Waterhouse-Fridericksen-syndroom”.
de ernstigste vorm van meningokokkensepsis
108
Fotofobie
Lichtschuwheid
109
polydipsie
veel dorst hebben
110
fundoscopie
binnenkant van het oog zien
111
Jacksonaanvallen
bij de eenvoudige partiële aanvallen zijn enkel motorische óf enkel sensibele verschijnselen aanwezig.
112
psychomotorische aanvallen
de complexe partiële aanvallen daarentegen bestaan uit een combinatie van psychische en motorische verschijnselen.
113
tonisch-clonische aanval
Grand Mal-crisis,
114
fasen van een grand mal
- prodromale fase - tonische fase - clonische fase
115
de febriele convulsies
hyperthermische stuipen of koortsstuipen
116
Petit Mal-crisis.
Abseces
117
myoclonieën
juveniele myoclonus-epilepsie of impulsief Petit Mal
118
demyelinisatie
witte stof wordt progressief opgelost
119
centraal scotoom
uitval of verminderde gevoeligheid van een groot centraal gebied van het gezichtsveld
120
dysarthrie
neurologische spraakstoornis. Er is dan sprake van verminderde spierkracht en/of een verstoorde samenwerking van de spieren in de mond
121
6 voorwaarden voor MS vast te stellen
1) eerste tekens tuusen 15 en 50 jarige leeftijd 2) letsels zijn multipel in plaats en tijd 3) ziekteverschijnselen moeten overeenkomen met laesies van de witte stof van het CZS 4) één laesie moet gelocaliseerd zijn boven het ruggenmerg 5) er mag geen andere mogelijke oorzaak zijn voor de multipele ziekteverschijnselen 6) het liquoronderzoek toont IgG aan.
122
Voorwaarden parkinson
Men aanvaardt algemeen dat de diagnose mag gesteld worden indien minimum 3 van de volgende hoofdsymptomen aanwezig zijn: − tremor in rust − rigiditeit − a- of hypo-kinesie - gestoorde houding(sreflexen) én volgende symptomen afwezig zijn: − oogbewegingsstoornissen, blikparese − opvallende autonome functiestoornissen − stoornissen van het centraal en perifeer neuron − cerebellaire verschijnselen − geen reactie op dopamine-mimetica.
123
tandrad-fenomeen
de schokkende beweging die ontstaat bij het bewegen of strekken van een gewricht
124
coup-laesie
beschadiging op de plaats van de slag zelf
125
contre-coup-contusie
beschadiging op de tegenoverliggende cortex
126
commotio cerebri
hersenschudding
127
retrograde amnesie
geheugenstoornis voor de gebeurtenissen direct voorafgaand aan het trauma
128
posttraumatische amnesie
geheugenstoornis voor de gebeurtenissen direct na het ongeval
129
hematomyelie
de intramedullaire bloeding
130
hematorachis
de epidurale bloeding
131
hematogeen
verspreiding via het bloed
132
feco-oraal
besmetting door indirecte of directe inname van ontlasting (feces) via de mond
133
kinderverlamming)
Poliomyelitis anterior acuta
134
trismus
het ongecontroleerde onvermogen om de mond of kaak te openen
135
Risus sardonicus
een medisch symptoom, waarbij de mimiekspieren in een kramp schieten waardoor het lijkt of de patiënt grijnst
136
opisthotonus
een medisch symptoom veroorzaakt door het onwillekeurig aanspannen van de rug- en nekspieren.
137
ALS
Amyotrofe lateraalsclerose
138
reflex blaas
autonome blaas
139
atone blaas
met urinerentie en incontinentie
140
op rug synomniem
spina bifida
141
coele
zakvormige uitstulping
142
waterhoofd
hydrocephalus
143
neurotmesis
is er een volledige anatomische onderbreking van de zenuwvezel en de omgevende zenuwschede.
144
axonotmesis
is de continuïteit van de zenuwvezels verbroken, maar blijft de omgevende zenuwschede (endoneurium) intact.
145
neurapraxie
is er enkel een functiestoornis, terwijl de anatomische continuïteit behouden blijft.
146
saturday night palsy’
N. radialis-compressie na een alcoholroes met de arm over een leuning of onder het lichaam
147
‘paralysie des amoureux’
(compressie van een armzenuw bij langdurige houding met arm onder het hoofd van de bedgenoot
148
het carpale tunnelsyndroom
(N. medianus-compressie in de pols door verdikt lig. carpi transversum of bij arthritis)
149
“drophand”
pols en vingers in flexie
150
“predikershand” of“apenhand”
uitval van de lange polsflexoren Hierdoor valt de grijpfunctie van de hand uit en is pronatie van de voorarm onmogelijk
151
klauwhand”:
het niet kunnen spreiden en sluiten van de vingers door paralyse
152
Stimulatie
Facilitatie
153
Afremming
Inhibitie
154
ruggenmerg-segmenten
Metameren
155
de spieren van 1 metameer
myotoom
156
huidgebied van 1 metameer
dermatoom
157
motorische banen vanuit hersenen naar het lichaam
piramidale banen
158
gevoelszenuwen vanuit het lichaam naar de hersenen
Sensibele banen
159
Zenuw tussen ruggenmerg en lichaam
Spinale zenuw
160
opstijgende
Afferente
161
Dalende
Efferente
162
Reflexfunctie en geleidingsfunctie, van wat zijn dit de functies?
Ruggenmergfuncties
163
Snelle reactie op lokaal spinaal niveau
Reflexboog
164
onwillekeurige spiercontractie na bekloppen van pees of periostzone
Pees- en periostreflexen
165
spiersamentrekking ten gevolge van een prikkeling van dermatoom
huidreflex
166
spinale reflexen die afnemen of verdwijnen
Hypo+ of a-relfexie
167
reflexen dat toenemen
Hyperreflexie
168
buigen van alle tenen naar de voetzool toe bij strijken over de voetzoolrand van de hiel naar de kleine toen toe
voetzoolreflex
169
Samentrekken en intrekken van buikspieren wanneer snel dwars over buikhuid wordt gestreken
Buikhuidreflex
170
samentrekken van cremasterspier zodat testikel omhoog getrokken wordt wanneer men bij een man langs de binnenzijde van het bovenbeen strijkt
Cremasterreflex
171
strijken over de laterale voetzoolrand van de hiel naar de kleine teen toe leidt dit tot strekken van de hallux naar de voetrug toe en spreiden van de tenen.C
Babinskyreflex
172
hemibeeld van romp en ledematen
Contralaterale neurologische uitval
173
afhangende mondhoek
Centrale facialisparese
174
incoördinatie bij het uitvoeren van doelgerichte bewegingen
Kinetische of motorische ataxie
175
onvermogen om afstanden in te schatten
dysmetrie
176
gebrek aan samenwerking tussen gepaarde organen (bv ogen)
Asynergie
177
onvermogen tot het maken van snelle, tegengestelde bewegingen
Dysdiadochokinese (adiadochokinese)
178
gingincoôrdinatie (wijdbeense dronkemansgang)
locomotorische ataxie
179
beven een of meer lichaamsdelen door een onwillekeurige samentrekking van spieren, die toeneemt als het doel van de beweging
intentietremor
180
Afname van gevoel in het aangedane gebied.
Hypoësthesie
181
Geen gevoel meer in aangedane gebied
Anesthesie
182
De pijn is dan voelbaar aan de andere kant van het lichaam dan waar de beroerte plaatsvond, dus in één lichaamshelft.
Thalamische pijn
183
pijnlijke gewaarwordingen zonder dat er een duidelijke pijnprikkel is.
Hyperpathie
184
Hormoon die je lichaam aanmaakt als het donker wordt
Melatonine
185
de woordbetekenis zit opgeslagen (‘luisteren’, een gesprek volgen)
Wat in het taalcentrum van Wernicke?
186
het spreken verzorgt
het spraakcentrum van Broca
187
het handelen niet meer doelmatig verloopt
apraxie
188
taalstoornis
Afasie
189
woordbegrip intact, maar kan woorden niet vormen
motorische afasie (gestoorde arcticulatie)
190
woordbegrip defect, dus kan niet uitspreken of niet correct interpreteren
Sensorische afasie
191
een uitval in de visuele waarneming
Anopsie
192
zintuigindrukken correct waargenomen maar geen betekenis ervan te achterhalen
Agnotische stoornissen
193
onvermorgen om te schrijven
Agrafie
194
Onvermogen om te lezen
Alexie
195
Omvermogen om te rekenen
Acalculie
196
stoornissen van de aandacht voor één zijde van het lichaam en/of de ruimte
hemi-inattentie
197
abnormale bewegingen en spierhypotonie
het hyperkinetisch-dystoon syndroom
198
bewegingsarmoede en spierhypertonie
het hypokinetisch-rigied syndroom
199
verminderde geurwaarneming
hyposmie
200
afwezige geurwaarneming
anosmie
201
afwijkende geurwaarneming
perosmie
202
de drang van het organisme naar evenwicht en stabilisatie
homeostase
203
Wanneer verschillende elementen elkaar tegenwerken
antagonistische werking
204
Vernauwing van de pupil
Miose
205
Vergrote pupil
Mydriase
206
nog steeds dingen zien, horen, proeven, ruiken en voelen. Je kunt deze dingen alleen niet meer herkennen of plaatsen
agnosie
207
afhangend ooglid
ptosis
208
dubbelzien
diplopie
209
bewegen in frontale vlak maar weg van het lichaam
Abductie
210
bewegen in frontale vlak maar naar het lichaam toe
adductie
211
spierpijn
myalgie
212
hevig en aanhoudend
tonisch
213
mekaar snel opvolgen met korte periode van rusti
Clonisch
214
een aandoening waarbij sprake is van onwillekeurige, vloeiende, niet-ritmische bewegingen
chorea
215
de samentrekking van de spieren van je armen en benen kronkelende bewegingen veroorzaakt,
athetose
216
kleine, spiertrillingen onder de huid
fasciculaties
217
geen beweging meer mogelijk
paralyse
218
geringe beweging nog mogelijk
parese
219
centrale verlamming (piramidaal syndroom)
spastische verlamming
220
perifere verlamming
Slappe verlamming
221
groot schrijven
megalografie
222
klein schrijven
micrografie
223
houdingsinstabiliteit (niet kunnen blijven rechtstaan met gesloten ogen)
statische ataxie (posturale)
224
abnormale gevoelsgewaarwordingen die zich beperken tot het gebied van een zenuwwortel zoals tintelingen
paresthesieën
225
beneveling (bewustzijn)
obnubilatie
226
slaperigheid
somnolentie
227
diepere slaap
sopor
228
De daarnaast optredende vernauwing van de pupil van het niet belichte oog
indirecte of consensuele reactie
229
In een provocatietest: de patiënt reflectoir de benen optrekken wanneer men zijn hoofd tóch plots vooroverbuigt
symptoom van Brudzinsky I).
230
niet in slaagt één (passief) gestrekt been van de patiënt tot 90° heupflexie te heffen, tenzij flexie optreedt in het kniegewricht van datzelfde been
symptoom van Kernig,
231
niet in slaagt één (passief) gestrekt been van de patiënt tot 90° heupflexie te heffen, zal het andere been -dat ontspannen op de onderzoektafel ligt- een reflectoire flexie van de knie vertonen
symptoom van Brudzinsky II).
232
lage spierspanning
hypotonie
233
hoge spierspanning
hypertonie
234
spierspanning in rust
rusttonus
235
scheelzien
strabisme
236
onwillekeurige ritmische bewegingen van de oogbollen aangeduid
nystagmus
237
Men vraagt de patiënt met aaneengesloten voeten te blijven rechtopstaan, test positief als men bij gesloten ogen valneiging optreedt
Proef van Romberg
238
zakken van één van beide armen tijdens proef van barré
latente parese
239
bij handen uitstrekken met handpalmen naar boven, positief als één van beide armen zakt
proef van barré
240
- vermoeden meningitis - routine-onderzoek bij verdeking intracerebrale of ruggenmerg-patho
Indicatie voor lumbaalpunctie
241
- intracraniale overdruk - verhoogde bloedingsneiging - lokaal geinfecteerde huid
Contra-indicatie voor lumbaalpunctie
242
- diagnose van primaire spieraandoeningen - diagnose van systeemziekten
Indicatie voor spierbiopsie
243
- verhoogde bloedingsneiging - lokaal geinfecteerde huid
Contra-indicatie voor spierbiospie
244
Ruimte-innemend proces
RIP
245
het potentiaalverschil dat opgewekt wordt door één motorneuron en het axon hiervan met al zijn vertakkingen en alle spiervezels die hierdoor bezenuwd worden.
motoreenheidpotentiaal,
246
cerebro-vasculair accident
CVA
247
transiënt ischemic attack)
TIA
248
reversible ischemic neurological deficit)
RIND
249
Hersenverweking
encephalomalacie
250
syn. beroerte, attack
Intracerebrale apoplexie
251
(syn. meningeale bloeding)
Extracerebrale subarachnoïdale bloeding
252
Acidose
pHdaling
253
TIA van het oog of vluchtige blindheid
amaurosis fugax
254
het terugzakken van de oogbol in de oogholte
enoftalmie
255
clipping (bloedaanvoer naar aneurysma afsluiten) coiling (opvullen van verwijding)
heelkundige ingrepen bij subarachnoïdale bloeding
256
heelkundige ingreep waarbij men een opening in de schedel maakt
Trepanatie
257
kleine huidinfarctjes ten gevolge van kleine embolen van geïnfecteerd materiaal
petechieën
258
de ernstigste vorm van meningokokkensepsis
Waterhouse-Fridericksen-syndroom”.
259
Lichtschuwheid
Fotofobie
260
veel dorst hebben
polydipsie
261
binnenkant van het oog zien
fundoscopie
262
bij de eenvoudige partiële aanvallen zijn enkel motorische óf enkel sensibele verschijnselen aanwezig.
Jacksonaanvallen
263
de complexe partiële aanvallen daarentegen bestaan uit een combinatie van psychische en motorische verschijnselen.
psychomotorische aanvallen
264
Grand Mal-crisis,
tonisch-clonische aanval
265
- prodromale fase - tonische fase - clonische fase
fasen van een grand mal
266
hyperthermische stuipen of koortsstuipen
de febriele convulsies
267
Abseces
Petit Mal-crisis.
268
juveniele myoclonus-epilepsie of impulsief Petit Mal
myoclonieën
269
witte stof wordt progressief opgelost
demyelinisatie
270
uitval of verminderde gevoeligheid van een groot centraal gebied van het gezichtsveld
centraal scotoom
271
neurologische spraakstoornis. Er is dan sprake van verminderde spierkracht en/of een verstoorde samenwerking van de spieren in de mond
dysarthrie
272
1) eerste tekens tuusen 15 en 50 jarige leeftijd 2) letsels zijn multipel in plaats en tijd 3) ziekteverschijnselen moeten overeenkomen met laesies van de witte stof van het CZS 4) één laesie moet gelocaliseerd zijn boven het ruggenmerg 5) er mag geen andere mogelijke oorzaak zijn voor de multipele ziekteverschijnselen 6) het liquoronderzoek toont IgG aan.
6 voorwaarden voor MS vast te stellen
273
Men aanvaardt algemeen dat de diagnose mag gesteld worden indien minimum 3 van de volgende hoofdsymptomen aanwezig zijn: − tremor in rust − rigiditeit − a- of hypo-kinesie - gestoorde houding(sreflexen) én volgende symptomen afwezig zijn: − oogbewegingsstoornissen, blikparese − opvallende autonome functiestoornissen − stoornissen van het centraal en perifeer neuron − cerebellaire verschijnselen − geen reactie op dopamine-mimetica.
Voorwaarden parkinson
274
de schokkende beweging die ontstaat bij het bewegen of strekken van een gewricht
tandrad-fenomeen
275
beschadiging op de plaats van de slag zelf
coup-laesie
276
beschadiging op de tegenoverliggende cortex
contre-coup-contusie
277
hersenschudding
commotio cerebri
278
geheugenstoornis voor de gebeurtenissen direct voorafgaand aan het trauma
retrograde amnesie
279
geheugenstoornis voor de gebeurtenissen direct na het ongeval
posttraumatische amnesie
280
de intramedullaire bloeding
hematomyelie
281
de epidurale bloeding
hematorachis
282
verspreiding via het bloed
hematogeen
283
besmetting door indirecte of directe inname van ontlasting (feces) via de mond
feco-oraal
284
Poliomyelitis anterior acuta
kinderverlamming)
285
het ongecontroleerde onvermogen om de mond of kaak te openen
trismus
286
een medisch symptoom, waarbij de mimiekspieren in een kramp schieten waardoor het lijkt of de patiënt grijnst
Risus sardonicus
287
een medisch symptoom veroorzaakt door het onwillekeurig aanspannen van de rug- en nekspieren.
opisthotonus
288
Amyotrofe lateraalsclerose
ALS
289
autonome blaas
reflex blaas
290
met urinerentie en incontinentie
atone blaas
291
spina bifida
op rug synomniem
292
zakvormige uitstulping
coele
293
hydrocephalus
waterhoofd
294
is er een volledige anatomische onderbreking van de zenuwvezel en de omgevende zenuwschede.
neurotmesis
295
is de continuïteit van de zenuwvezels verbroken, maar blijft de omgevende zenuwschede (endoneurium) intact.
axonotmesis
296
is er enkel een functiestoornis, terwijl de anatomische continuïteit behouden blijft.
neurapraxie
297
N. radialis-compressie na een alcoholroes met de arm over een leuning of onder het lichaam
saturday night palsy’
298
(compressie van een armzenuw bij langdurige houding met arm onder het hoofd van de bedgenoot
‘paralysie des amoureux’
299
(N. medianus-compressie in de pols door verdikt lig. carpi transversum of bij arthritis)
het carpale tunnelsyndroom
300
pols en vingers in flexie
“drophand”
301
uitval van de lange polsflexoren Hierdoor valt de grijpfunctie van de hand uit en is pronatie van de voorarm onmogelijk
“predikershand” of“apenhand”
302
het niet kunnen spreiden en sluiten van de vingers door paralyse
klauwhand”: