Begrippen Flashcards

(34 cards)

0
Q

Tremor

A

Schudbeweging van lichaamsdeel door onwillekeurige contractie van spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Parese

A

Gedeeltelijke verlamming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Paralyse

A

Volledige verlamming. Uitvallen van (delen van) motorisch zenuwstelsel. Spier heeft niet meer de normale kracht/trekt niet meer samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rigiditeit

A

Stijfheid. Zowel mechanisch als psychisch. Bv in gewricht bij reuma. Neurologie => verhoogde spierspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ataxie

A

Verschillende verstoringen van het evenwicht en de bewegingscoördinatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dyskinesie

A

Onwillekeurige bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chorea

A

Vorm van dyskinesie. Neurologisch symptoom. Plotse, snelle en ongerichte bewegingen. Minder bij rust, meer bij zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Athetose

A

Vorm van dyskinesie. Stoornis van bewegingsapparaat. Ononderbroken stroom van trage, kronkelende bewegingen van vooral handen en voeten. Doet denken aan spasticiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hetero-anamnese

A

Als de zorgvrager zelf niet of goed antwoord kan geven, dan moeten anderen die antwoorden geven. (Familie/begeleider)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Subjectieve symptomen

A

Pijn, misselijkheid, moeheid (niet te meten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Objectieve symptomen

A

Temperatuur, bloeddruk etc. (Te meten met apparatuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Complicatie

A

Optreden van een ander ziektebeeld, symptoom dan bij het bestaande ziektebeeld past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Inspectie

A

Bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Auscultatie

A

Luisteren met de stethoscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Percussie

A

Kloppen met vinger van de ene hand op de vinger van de andere hand die plat op het lichaam ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Palpatie

A

Tasten, voelen (bv naar vergrote organen)

16
Q

Rectaal toucher

A

Volledig lichamelijk onderzoek rondom de anus

17
Q

BSE

A

Bezinkingssnelheid erytrocyten

18
Q

Kruisbloed

A

Bloed mengen met test-sera om het juiste bloed te bepalen bij een transfusie.

19
Q

Leukocytose

A

Toename aantal witte bloedcellen.

20
Q

Elektolyten

21
Q

Plasmaspiegel (serumspiegel)

A

Concentratie van diverse medicijnen in de bloedvloeistof

22
Q

Serologische test

A

Test om een infectie aan te tonen

23
Q

Liquorpunctie

A

Heldere vloeistof uit bv het ruggenmergkanaal halen

24
Biopsie
Stukje weefsel uit lichaam verwijderen voor onderzoek.
25
Punctie
Met een holle naald bloed, vocht of weefsel uit het lichaam halen.
26
Bronchoscopie
Kijken in de trachea, bronchi/bronchioli en grote bronchustakken
27
Gastroscopie
Kijken in de maag
28
Colonoscopie
Kijken in de dikke darm
29
Mediastinoscopie
Via een halsincisie kijken in de ruimte rond het hart bij de splitsing van de hoofdbronchiën.
30
Laparoscopie
Kijken in de buikholte. (Ingespoten koolzuurgas creëert hierbij meer ruimte.
31
Neuropathie
Zenuwbeschadiging
32
Retinophatie
Beschadiging netvlies
33
Struma
Vergrote schildklier