Begrippen Flashcards

(53 cards)

1
Q

Code, codering

A

Kwantitatief: getallen die worden toegekend aan gegevens
Kwalitatief: methode om tekstuele gegevens te analyseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Coding frame

A

Een lijst met codes die de onderzoeker gebruikt bij de analyse van gegevens. Met
betrekking tot een (semi-)gestructureerd interviewschema of vragenlijst zal het ‘coding frame’ de categorieën afbakenen die worden gebruikt in verband met de antwoorden op elke vraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Concept

A

Label voor aspecten uit sociale wereld, waarmee observaties opa gemeenschappelijke kenmerken georganiseerd worden (bouwsteen van theorie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sensitieve concepten

A

Behandelen van een concept als leidraad in onderzoek en na het onderzoek de betekenis vastleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Operationele concepten

A

Definitie van concepten staat al vast voordat onderzoek begint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Discoursanalyse

A

Een benadering van de analyse van gesprekken en andere vormen van discours die de nadruk legt op de manieren waarop versies van de werkelijkheid tot stand komen via taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Epistemologie (kennisleer)

A

Theorie over kennis, of wat men kan weten. In Bryman wordt de
term vooral gebruikt om te verwijzen naar een standpunt over wat aanvaardbare kennis zou moeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Positivisme (E)

A

Een epistemologische positie die pleit voor de toepassing van de methoden van de natuurwetenschappen op de studie van de sociale werkelijkheid en daarbuiten (obv feiten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Interpretivisme (E)

A

Een epistemologische positie die vereist dat de sociale wetenschapper de subjectieve betekenis van sociale actie begrijpt (verstehen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Grounded theory

A

Een iteratieve benadering van de analyse van kwalitatieve gegevens die gericht is op het genereren van theorie uit onderzoeksgegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inferentiële statistiek

A

Op basis van de analyse van gegevens van een willekeurige steekproef
schattingen of voorspellingen doen over een onderzoekspopulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Statistische significantie

A

Met een toets van statistische significantie kan de onderzoeker inschatten hoe zeker ze kunnen zijn dat de resultaten van een onderzoek op basis van een
willekeurig geselecteerde steekproef generaliseerbaar zijn naar de populatie waaruit de steekproef is getrokken (statistische gevolgtrekking), de p-waarde is een maatstaaf voor statistische significantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Intersectionaliteit

A

Het idee dat ieder persoon meerdere posities binnen verschillende sociale categorieen inneemt (zoals gender, sociale klasse, seksualiteit, ethniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gestructureerd interview

A

Een interview, meestal in de context van vragenlijstonderzoek,
waarbij aan alle respondenten exact dezelfde vragen in dezelfde volgorde worden gesteld met behulp van een formeel interviewschema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Semi-gestructureerd interview

A

Een term die een breed scala aan interviewtypes dekt, meestal
een context waarin de interviewer werkt met een ‘interview guide’, maar waarbij de interviewer de volgorde van de vragen kan variëren. De vragen zijn vaak wat algemener in hun referentiekader dan de vragen in een gestructureerd interviewschema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Internal reliability

A

De mate waarin de indicatoren waaruit een schaal is opgebouwd constant zijn. Een bekende meting is Cronbach’s alpha (a)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kwaliteitscriteria KWALI

A

Betrouwbaarheid
Overdraagbaarheid
Bevestigbaarheid
Geloofwaardigheid
Authenticiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kwaliteitscriteria KWANTI

A

Betrouwbaarheid
Herhaalbaarheid
Validiteit (4 soorten)
Meetvaliditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Mixed method onderzoek

A

Een term die wordt gebruikt om onderzoek te beschrijven dat zowel
kwantitatief als kwalitatief onderzoek combineert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Convergent design

A

Een mixed methods onderzoeksdesign waarbij kwantitatieve en
kwalitatieve gegevens gelijktijdig worden verzameld en de resulterende analyses worden vergeleken en/of samengevoegd tot een geïntegreerde analyse. Dit design wordt meestal geassocieerd met triangulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Verkennend sequentieel design

A

Een mixed methods onderzoeksdesign waarbij eerst
kwalitatieve gegevens worden verzameld en vervolgens geanalyseerd. Op basis van deze
inzichten wordt vervolgens een kwantitatief vervolgonderzoek opgezet voortbouwend op de kwalitatieve inzichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Verklarend sequentieel design

A

en mixed methods onderdoeksdesign waarbij eerst kwantitatieve gegevens worden verzameld en vervolgens geanalyseerd. Op basis van deze
inzichten wordt vervolgens een kwalitatief vervolgonderzoek opgezet voorbouwend op de kwantitatieve inzichten

23
Q

Niet-waarschijnlijkheidssteekproef

A

Een steekproef die niet geselecteerd
is met een willekeurige steekproefmethode. In wezen betekent dit dat sommige eenheden in de populatie een grotere kans hebben om geselecteerd te worden dan andere

24
Q

Gemakssteekproef

A

Een steekproef die geselecteerd wordt omdat hij beschikbaar is voor de onderzoeker

25
Doelgerichte steekproef
Een steekproef waarbij de onderzoeker op een strategische manier cases of deelnemers wil selecteren, zodat de steekproeven relevant zijn voor de onderzoeksvragen die worden gesteld
26
Sneeuwbalsteekproef
Een steekproef waarbij de onderzoeker in eerste instantie contact legt met een kleine groep mensen die relevant is voor het onderzoeksonderwerp en vervolgens deze contacten gebruikt om contacten te leggen met anderen
27
Theoretische steekproef
Een term die vooral in de (grounded theory) geaarde theorie wordt gebruikt om te verwijzen naar doelgerichte steekproeven die worden uitgevoerd waarin theoretische overwegingen de selectie van cases en/of onderzoeksdeelnemers sturen
28
Normaalverdeling
De neiging van data-punten om zich op een voorspelbare en symmetrische manier rond een centrale waarde te groeperen
29
Onderzoeksdesign
Een structuur waarbinnen een onderzoeker gegevens verzamelt en analyseert. Een keuze voor een onderzoeksdesign weerspiegelt beslissingen over de prioriteit die wordt gegeven aan een aantal dimensies van het onderzoeksproces
30
Cross-sectioneel design
Een onderzoeksdesign waarbij gegevens van een steekproef worden verzameld op een enkel moment in de tijd waarbij associatie patronen/ relaties tussen twee of meer variabelen (meestal veel meer dan twee) centraal staan. longitudinaal onderzoek
31
Longitudinaal design
Een onderzoeksdesign waarbij gegevens van een steekproef worden verzameld op ten minste twee momenten in de tijd waarbij associatie patronen/ relaties tussen twee of meer variabelen (meestal veel meer dan twee) centraal staan
32
Case-studie
Een onderzoeksdesign waarbij een enkele casus gedetailleerd en intensief wordt geanalyseerd, waarbij een 'casus' een individu, groep of organisatie kan zijn
33
Experimenteel
Een onderzoeksdesign dat alternatieve causale verklaringen van onderzoeksbevindingen uitsluit (= heeft hoge interne validiteit) vanwege de kenmerken: (a) een experimentele groep, die wordt blootgesteld aan een behandeling, en een controlegroep, die niet wordt blootgesteld, en (b) willekeurige toewijzing van steekproefleden aan de twee groepen
34
Quasi-experiment
Een onderzoeksdesign dat alternatieve causale verklaringen van onderzoeksbevindingen probeert uit te sluiten maar niet aan de volledige kenmerken van een experiment voldoet en daarmee minder hoge interne validiteit heeft.
35
Kwalitatief onderzoek
Onderzoek dat de nadruk legt op woorden in plaats van kwantificering bij het verzamelen en analyseren van gegevens. Vaak sluit deze onderzoeksstrategie aan bij inductief, constructionistisch en interpretivistisch, maar kwalitatieve onderzoekers onderschrijven niet altijd alle drie deze kenmerken
36
Kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek legt meestal de nadruk op kwantificering bij het verzamelen en analyseren van gegevens. Vaak sluit deze onderzoeksstrategie aan bij deductief, objectivistisch en bevat het een natuurwetenschappelijk model van het onderzoeksproces (e.g., positivisme), maar kwantitatieve onderzoekers onderschrijven niet altijd alle drie deze kenmerken
37
Ontologie (werkelijkheidsleer)
In de sociale wetenschappen, een theorie over de aard van sociale werkelijkheid, los van percepties/handelen
38
Objectivisme (O)
Sociale werkelijkheid staat op zich, niet afhankelijk van onze percepties
39
Constructionisme (O)
Sociale werkelijkheid krijgt inhoud door onze percepties, sociale actoren geven andere waarheden
40
Operationalisatie
Een term om te verwijzen naar de handelingen waarmee een concept wordt gemeten (variabelen)
41
Waarschijnlijkheidssteekproef
Een steekproef die willekeurig is geselecteerd (random sample) en waarbij elke eenheid in de populatie een gelijke kans heeft om geselecteerd te worden.
42
Clustersteekproef
Een steekproefprocedure waarbij de onderzoeker eerst een steekproef trekt (bekend als 'clusters') en vervolgens eenheden uit de clusters trekt
43
Enkelvoudige aselecte steekproef
Een steekproef waarbij elke eenheid volledig toevallig is geselecteerd. Elke eenheid van de populatie heeft een bekende en gelijke kans om in de steekproef opgenomen te worden
44
Systematische steekproef
Een steekproef waarbij eenheden worden geselecteerd uit een steekproefkader volgens vaste intervallen, zoals elke vijfde eenheid
45
Gestratificeerde aselecte steekproef
Een steekproef waarbij eenheden willekeurig worden gekozen uit een populatie die in categorieën (strata) is verdeeld
46
Abductie
Een vorm van redeneren met sterke banden met inductie die sociaal-wetenschappelijke verslagen grondt in de perspectieven en betekenissen van deelnemers aan de betreffende sociale wereld
47
Inductie
Een benadering van de relatie tussen theorie en onderzoek waarbij de onderzoeker de onderzoeksresultaten gebruikt om theorie te genereren
48
Deductie
Een benadering van de relatie tussen theorie en onderzoek waarin de onderzoeker onderzoek uitvoert met verwijzing naar hypothesen en ideeën die zijn afgeleid uit de theorie.
49
Triangulatie
Het gebruik van meer dan één methode of gegevensbron in de studie van een sociaal fenomeen, zodat de bevindingen kruiselings gecontroleerd kunnen worden
50
Anova
Gemiddelde tussen twee onafhankelijk groepen vergelijken +derde groep
50
T-test
Gemiddelde tussen twee onafhankelijk groepen vergelijken
51
Univariate analyse
Analyse van een variabele tegelijk
52
Bivariate analyse
Gemiddelde tussen twee onafhankelijke groepen vergelijken