Begrippen 4.1 en 4.2 Flashcards
(12 cards)
Fabriek
Bedrijf waar op grote schaal met machines producten worden gemaakt.
Industralisatie
De opkomst van productie in fabrieken.
Huisnijverheid
Werk dat mensen thuis voor een ondernemer doen om wat extra geld te verdienen.
Industriële revolutie
Grote verandering in West-Europa door de komst van fabrieken en nieuwe vervoermiddelen aan het eind van de 18e en 19 eeuw.
Industriële samenleving
Samenleving waarin industrie het belangrijkste middel van bestaan is.
Massaproductie
Met machines grote hoeveelheden van dezelfde producten maken.
Infastructuur
Alle wegen, spoorlijnen, waterwegen en andere verbindingen in een gebied
Moderne tijd
Periode vanaf 1800
Urbanisatie
Het in korte tijd ontstaan van grote steden, ten koste van het platteland. Ook verstedelijking genoemd.
Klasse
Een sociale groep in een industriële en kapitalistische samenleving, waarvan de leden ongeveer hetzelfde bezit en inkomen hebben.
Kapitalisme
Economisch systeem waarin ondernemers vooral winst maken met de productie van goederen, waarbij ze zo min mogelijk worden gehinderd door wetten en regels.
Klassenmaatschappij
Een samenleving die drie belangrijke klassen kent: de ondernemersklasse, de middenklasse en de arbeidersklasse.